Preek 9 augustus 2015

Lezen: Jesaja 56,1.6-7 en Marcus 7,24-30

De schrijver van het bekende boekje 'De kleine prins' heeft ooit een opmerkelijke uitspraak gedaan: "Niets van wat je zelf overkomt is onverdraaglijk." En daarmee bedoelt hij dat ziekte, moeilijkheden die jouzelf overkomen, een ongeval, hoe lastig ook, toch altijd te dragen zijn. Kracht naar kruis heet dat. Maar wat wél onverdraaglijk is, is het leed dat iemand anders overkomt, iemand van wie je houdt, met name als het om je eigen kind gaat. Op vakantie in Zuid-Frankrijk lazen we een briefje dat, in plastic verpakt, aan een boom was geprikt: "Lucas, je weet dat we heel veel van je houden. Wees gerust: we zijn er voor jou. We komen elke avond van 11 uur tot kwart over 11 bij het Pompoenenbos, en we zullen er alleen zijn. We begrijpen alles, we zullen je beschermen. Maman et Papa." Later zagen we zijn naam weer, nu op een poster met vermist... want Lucas is verdwenen sinds 18 maart. En speurtochten hebben tot op heden niets opgeleverd.

Niets van wat je zelf overkomt is onverdraaglijk maar dat je kind iets overkomt is wél onverdraaglijk – de machteloosheid dat je kind is verdwenen, of het verkeerde pad kiest, of ziek wordt. En je probeert van alles, je zet alles op alles, maar soms breekt het je bij de handen af. Zó machteloos moet zich die moeder hebben gevoeld van het meisje dat door een demon bezeten was. Ze komen nogals eens voor in het evangelie van Marcus, demonen, ook in de lezing van vandaag. De demon die ervoor zorgt dat iemand zichzelf niet meer is, dat ie vervreemd raakt van wie hij was, een vreemde wordt voor z'n omgeving, en zijn ouders tot wanhoop drijft, onbereikbaar.

De moeder van het meisje, een buitenlandse, komt bij Jezus, in de hoop dat Hij haar kind van die demon bevrijdt. Ze durft nogal: als vrouw zomaar een man aanspreken, dat hoorde niet in die tijd. En wat doet Hij? Hij wijst haar bot af, zo lijkt het: "Eerst moeten de kinderen genoeg te eten krijgen, het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden te voeren." Wat bedoelt hij daarmee? Ik stel u twee mogelijkheden voor om deze tekst te begrijpen, en als u nog een andere weet dan hoor ik dat graag.

1. De eerste mogelijkheid is dat Jezus hier tegen de vrouw zegt: ja hoor eens even, ik ben er voor het huis van Israël, eigen volk eerst, en de rest komt later wel. In de gemeente van Marcus ging het namelijk om de vraag of joden en heidenen wel samen aan een tafel mochten zitten. Marcus vertelt daarom een aantal verhalen waarin brood de hoofdrol speelt: er zijn twee verhalen over een wonderbare broodvermenigvuldiging in hoofdstuk 6 en in hoofdstuk 8. Het verhaal van vandaag staat er precies tussen in, en wordt voorafgegaan door een discussie met de Farizeeën over de vraag wat rein is en wat onrein, precies de vraag die de oude en de nieuwe gelovigen gescheiden hield. In hoofdstuk 6 blijven er na afloop 12 manden met brood over, daarmee wordt bedoeld: de twaalf stammen van Israël; in hoofdstuk 8 blijven er 7 manden over: dat lijkt minder, maar het is meer, want zeven is de volheid – dat zijn álle volkeren.

Dit hoofdstuk is het scharnier: hier verklaart Jezus eerst alle voedsel rein, en in de ontmoeting met de Griekse vrouw gebeurt er iets bijzonders: hier wordt Jezus bekeerd. Ik zeg het even wat scherp, om het belang van deze tekst aan te geven: als de vrouw een beroep op Jezus doet, dan wijst hij dat namelijk eerst af. Jezus is hier geen invoelende pastor: 'wat erg voor u', nee, hij zegt: het brood is voor de kinderen – met andere woorden: voor Israël, en niet voor de honden – de heidenen. Een botte afwijzing lijkt het; de vrouw wordt zelf met een hond vergeleken.

Maar ze laat zich niet zomaar wegsturen! Ze gaat door op Jezus' vergelijking en kaatst de bal terug: maar die honden eten toch de kruimels die de kinderen laten vallen. En dán zegt Jezus: ga maar naar huis door dit woord is de demon verdwenen. Kortom: Jezus zou door deze vrouw als het ware zijn bekeerd, Hij is zich bewust geworden dat hij er niet alleen is voor het huis van Israël, maar voor alle volkeren. Deze uitleg komt ook heel mooi overeen met de lezing uit Jesaja: Gods gerechtigheid wordt duidelijk voor ieder mens die oprecht leeft en oprecht gelooft. Zijn tempel is een huis van gebed voor alle volken. Dat is heel wat! Wij kunnen Gods goedheid niet opsluiten in de kerk, of beperken tot de gelovigen. Want wat is geloof?

2. En daarmee kom ik op de tweede manier waarop je dit verhaal zou kunnen uitleggen. Daarbij ga ik ervan uit dat de demon waar het meisje aan lijdt ontstaan is binnen de relatie van de vrouw met haar kind. En als Jezus zegt: eerst moeten de kinderen genoeg te eten krijgen, Wat bedoelt hij dan precies? Ik denk dat het dan gaat over het kind van de vrouw, en dat de vrouw - ondanks de liefde voor haar kind, - haar toch verkeerd benadert, zodat zich iets vreemds nestelt tussen deze beide. Hoe vaak zijn kinderen voor ouders immers geen verlengstuk van zichzelf, van hun eigen al dan niet mislukte ambities en projecties.

Nee, een kind is van zichzelf, en geen eigendom van de ouders. Dat besefte de moeder van een jongetje dat kanker had toen ze weer eens erg verdrietig was omdat ze wist dat haar kind zou sterven: "Mama," zei het jongetje, "had je dan in plaats van mij een ander kind gewild dat niet ziek was?" En met een schok besefte de moeder dat haar eigen verdriet tussen haar en haar kind in stond. Zo leerde zij acceptatie, nota bene van haar eigen kind.

En dat is precies wat er hier gebeurd: de vrouw realiseert zich dat ze in feite van haar dochter afpakt wat bij háár hoort, hoe pijnlijk het ook is. En als ze zegt: "Heer, de honden onder de tafel eten van de kruimels die de kinderen laten vallen." is dat niet om Jezus de les te lezen, maar om duidelijk te maken dat ze begrepen heeft waar het om gaat. Een kind gaat z'n eigen weg, op meer dan de kruimels hebben wij geen recht.

Dát inzicht is de genezing van haar dochter – de moeder heeft een andere verhouding tot haar gevonden. Ze heeft als een tijgerin gevochten, maar nu ziet ze in dat zij zichzelf anders moet opstellen, en dat brengt haar dochter tot rust. Toen ze thuiskwam lag zij op bed. Jezus geneest hier niet op afstand – Hij zegt: door wat jíjzelf gezegd hebt is de demon weg. Jezus heeft haar een spiegel voorgehouden en zo het geloof in haar kind weer teruggekregen, zijzelf is de angst voor de demon kwijtgeraakt, en daarmee verdwijnt hij ook bij haar dochter. Want demonen worden gevoerd door angsten en verborgen wensen. Maar zodra ze aan het licht worden gebracht, worden uitgesproken, verliezen ze hun macht.

Ik heb geprobeerd deze lezing op twee verschillende manieren te verklaren. Ze sluiten elkaar niet uit, maar de ene uitleg zal u meer aanspreken dan de andere. En als zelf nog een andere uitleg weet; ik hoor het graag! Maar de overeenkomst is dat het in beide hierom gaat: dat de liefde voor een verloren mens, in de kern de liefde van God weerspiegelt. En die liefde beperkt zich niet tot Israël, niet tot de kerk, niet tot de gelovige, nee, die liefde strekt zich uit tot ieder mens in wie mededogen gewekt wordt door het lijden van een ander. De mens die zich machteloos voelt en dat uithoudt, zoals God niet ingrijpt van buitenaf, maar ons van binnenuit de kracht geeft het vol te houden, de angst onder ogen te zien en zo te overwinnen.

Hoe krijgen wij daar verbinding mee? Door het gebed. En het liefst door het brutale gebed van de syro-fenicische vrouw. Daarom is het zo van belang dat wij in ons gebed álles uitspreken wat er in ons leeft, er niet voor weglopen, en het maar niet ter sprake brengen omdat het niet netjes is. Ons gebed hoeft niet netjes te zijn: zeker niet als het gaat om wie ons lief zijn.

We mogen daarvoor vechten, maar tegelijkertijd moeten we aanvaarden dat elk mens geroepen is z'n eigen weg te gaan. Dat is dus vastpakken en loslaten tegelijk. Er bij zijn – die ander innerlijk niet laten vallen. Ik wens ons allen toe dat wij elkaar - ondanks alle verschillen zó nabij mogen zijn, vandaag en alle dagen van ons leven.

Ds. Ignace Frénay