Preek zondag 2 oktober 2016

Het gevecht van Jacob en de engel

Gedicht - (Huub Oosterhuis)

Jij bent van jou, onachterhaalbaar eigen.
Ik ben van mij, geen ander zal mij krijgen.
Wat ik jou vraag, wat jij mij vraagt
is leeg en zonder zin gevraagd.
Een oogwenk ver in vreemd gebied,
ooit verder komen doen wij niet.

Ik wou een leven meer, mocht ik jou vinden.
Ik bond mij aan je vast, kon ik mij binden.
Ik zou in jou vergaan, en jij ontstaan in mij, en wij in wij.
Eens lag ik neer, versteend van kou,
Ik droomde dat ik vocht met jou.

Die nacht werd mij een nieuwe naam gegeven,
geschonken werd mij nog een tijd van leven.
En even, tot de morgen daagt,
is wat ik vraag en wat jij vraagt vervuld en een.
Toen ging jij heen, en bleef ik met mijn droom alleen.

 

Lezen: Openb.12,7-12 en Genesis 32,22-31:

Toen stond hij in die nacht op, nam zijn beide vrouwen, zijn beide slavinnen en zijn elf zonen, en trok de doorwaadbare plaats van de Jabbok over; Hij nam hen en deed hen de beek overtrekken, en hij bracht alles wat hij had naar de overzijde. Zo bleef Jacob alleen achter. En een man worstelde met hem, totdat de dag aanbrak. Toen deze zag, dat hij hem niet overmocht, sloeg hij hem op zijn heupgewricht, zodat Jacobs heupgewricht ontwricht werd, terwijl hij met hem worstelde. Toen zeide hij: Laat mij gaan, want de dageraad is gekomen. Maar hij zeide: Ik laat u niet gaan, tenzij gij mij zegent. Daarop zeide hij tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jacob. Toen zeide hij: Uw naam zal niet meer Jacob luiden, maar Israel, want gij hebt gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht. Daarop vroeg Jacob: Zeg mij toch uw naam. Maar hij antwoordde: Waarom vraagt gij toch naar mijn naam? En hij zegende hem daar. En Jacob noemde de plaats Pniel, want zeide hij: ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven. En de zon ging over hem op, toen hij door Penuel getrokken was; en hij ging mank aan zijn heup.

 

Preek

Gevechten zijn aan de orde van de dag, maar wanneer hebt u zelf voor het laatst gevochten? Ja, dat zal wel lang geleden zijn! Met een vriendje, of een buurjongen, tot degene die won bovenop lag, en je dwong om ‘genade, genade’ te roepen. En als dat er niet snel genoeg uit kwam, spierballen rollen, totdat je je had overgegeven. Maar een gevecht kun je ook in je eentje voeren: als je met jezelf overhoop ligt, of met God.

Wat gebeurt daar eigenlijk, in die nachtelijke strijd, aan de rivier de Jabbok? Jacob is op weg naar huis, na twintig jaar durft hij het eindelijk aan om z’n broer Esau onder ogen te komen. Hij heeft hem bedrogen, van jongsaf aan: met behulp van z’n moeder Rebecca heeft hij eerst het eerstgeboorterecht aan Esau ontfutseld, voor een bord soep, en daarna z’n arme vader Isaac de zegen ontstolen. door net te doen alsof hij z’n tweelingbroer was. Daar was wel wat slimmigheid voor nodig, want Esau was rossig, en behaard, een echte jager terwijl Jacob glad was, een moederskindje, die het liefste thuis bleef. Hielenlichter, oplichter, dat betekent z’n naam. Esau was woedend en Jacob moest vluchten.

Maar Jacob kreeg in het buitenland z’n trekken thuis: de bedrieger werd bedrogen, hij moest zeven jaar werken voor Laban voordat hij Rachel kon krijgen, maar in de huwelijksnacht was Rachel verwisseld met haar zus Lea. En hij moest nogmaals zeven jaar werken. In totaal bleef hij twintig jaar bij Laban, maar nu is hij op weg naar huis, naar Esau. Hij wil het weer goedmaken. Maar dat gaat zomaar niet: Jacob voelt heel goed aan dat hij Esau niet kan lijmen met wat schapen en runderen. Hij is bang.

En angst is een samentrekkende beweging die de ziel opsluit in zichzelf. Angst hoort bij duisternis – een kind is bang in het donker, niet overdag. En als Jacob al z’n maatregelen genomen heeft, z’n vrouwen, z’n kinderen en z’n bezittingen heeft overgezet, blijft hij alleen achter. En een man worstelde met hem totdat de dag aanbrak. Wie is die man? En wat is dat voor een worsteling? Er zijn, met name joodse uitleggers, die zeggen dat het de duivel was. Maar de tekst laat het in het midden: een engel, de duivel, god, je diepste zelf?

We weten het niet, en het is misschien ook niet zo belangrijk. Wat belangrijk is, is de nacht, het duister waarin alles je ontnomen is, je niet meer weet hoe je verder moet, je verteerd wordt door schuld en schaamte, depressie of diepe rouw. “En gij mijn God, Gij zijt ver weg. Helpt Gij mij niet, zijt Gij niet mijn sterkte?” (Ps.22)

Ook de psalmist kent deze duisternis, ook Jezus – aan het kruis kent Hij de ontreddering die elk van ons op z’n tijd kent als hij de controle kwijt is, als iets anders sterker is dan jij, en je gevangen zit in je onvermogen. Maar uiteindelijk, mag je hopen, overwin je jezelf, ongeschonden kom je er niet van af – er blijven littekens, je gaat mank en wordt nooit meer de oude. Nee, dat klopt – je wordt nooit meer de oude. Maar wél gaat de zon op, en krijg je een nieuwe naam, de naam: God overwint - en je kunt weer verder, na je strijd, het verleden ligt achter je, en je gaat een nieuwe toekomst tegemoet. En de zegen? Hij heeft hem gekregen dit keer, en niet ontfutseld, zoals in zijn jeugd. Hij heeft ‘genade, genade’ geroepen, zich gewonnen gegeven, en toen inderdaad die genade gekregen. En de zon ging over hem op.

Geeft dit hoop? Ja, voor wie het achter de rug heeft! Maar zeg het niet te hard tegen mensen die depressief zijn bijvoorbeeld, want jouw optimistische ‘achter de wolken schijnt de zon’ is voor hen op dat moment een leugen. Ze moeten de strijd helemaal zelf voeren. Zelf, maar niet alleen. Wie het kan opbrengen, kan er naast gaan staan, of zitten, op de bodem van de put. Dat is al moeilijk genoeg: getuige zijn van iemands strijd, het met die ander uithouden, zonder goede raad en welgemeende adviezen. Nee, de strijd dúúrt de hele nacht. En die zal ieder zélf moeten voeren.

Wie er midden in zit is ook God vaak kwijt. Kan niet meer bidden, is de woorden kwijt, of gelooft er simpelweg niet meer in. Willem Barnard heeft er een indrukwekkend gedicht over geschreven:

 

DE SPELBREKER

Meermalen midden in
mijn tederste gedachten,
vaak als ik mij bezin
op wat ons nog te wachten
staat, weet ik zeker: hij
zal tussenbeide komen
en zo lang strijden tot
mij alles is ontnomen.

Spelbreker die beslag
legt op mij en mijn leven,
voortaan, iedere dag
die gij mij nog zult geven,
zal ik u haten, gij,
tot ge mij kleingekregen
hebt met uw liefde, tot
ik tegen dat gezag
ben uitgevochten, tegen
die naam niets meer vermag
en uw genadeslag
aanvaard heb als uw zegen,

god, stikdonkere god.

 

Het is de donkere nacht van de ziel, het loslaten van alles wat zekerheid bood, zelfs van de hoop op de toekomst. Is dat niet de kern van Jezus’ uitroep aan het kruis: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? En tegelijkertijd is díe uitroep ónze hoop. Te weten dat God zélf – ook al zien wíj het niet – aanwezig is in de diepste duisternis. En al die verhalen uit de Bijbel vertellen hetzelfde: het wordt licht en je krijgt een nieuwe naam;  je wordt gered in de leeuwenkuil;  op de derde dag is de dood overwonnen.  Dat Jezus die duisternis op zich nam, is ónze redding. “Zo heeft God het laten gebeuren, wij zien het maar begrijpen het niet.” (Ps.118). Het vraagt geduld, uithoudingsvermogen, het vraagt strijd. Een strijd die er zelfs in kan bestaan dat je niet meer kúnt strijden.

Dan mag je geloven dat ánderen het voor je doen; dat vertelt dat andere verhaal uit het boek Openbaring. Het kwaad is zó verweven met de schepping dat de strijd tussen goed en kwaad zelfs in de hemel plaatsvond. Dáár is het kwaad overwonnen, maar hier op aarde is de duivel nog buitengewoon actief. Hoe die te overwinnen? Door er op te vertrouwen dat ook Michael voor ons strijdt. dat hij ons inspireert om moedig te strijden tot het eind aan toe. Hij doodt het kwaad niet, maar houdt het er wel onder.

Ook het gebed kan ons helpen het vol te houden: “uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel.” Wie dat bidt, heeft het hemels sjabloon voor ogen: zoals het daar is zo moet het hier ook worden. Dat gebed volhouden, als een strijd in de nacht, daar komt het op aan. Zelfs als je geen antwoord krijgt, zelfs als je denkt dat je maar wat in het luchtledige zit te bidden. Maar wie het volhoudt, zal licht zien gloren en dat zijn de mensen die, zoals Johannes zegt: “niet aan het leven gehecht zijn, en hun dood hebben aanvaard.” Hun dood hebben aanvaard – dat is het tijdelijke, het voorbijgaande. Ze aanvaarden die dood, in het geloof dat er nieuw leven op ze wacht. Het leven van Pasen, een nieuwe schepping, voor ieder mens. Niet alleen straks, maar nú al, voor wie het waagstuk van het geloof aandurft.

Dit geloof geven wij aan elkaar door in de kerk, we doen dat door ons leven te delen, om maar even bij het thema van de gemeentezondag te blijven. Want alleen wie z’n strijd deelt, z’n vragen, zal de steun krijgen die hij nodig heeft. We zitten in die zin allemaal in hetzelfde schuitje. maar we delen onze zoektocht naar God, dwars door de wegen en omwegen van ons leven heen. Want Hij staat aan het begin en aan het einde, door zijn zoon Jezus Christus, die met ons zal zijn, alle dagen, tot aan de voleinding van de aarde.

Ds. Ignace Frénay