In memoriam Lammert Harm Donker
(* 11 augustus 1930  † 2 maart 2018)

Lammert was thuis niet altijd de makkelijkste. Hij was anders dan anderen, maar indertijd werd daar niet zo’n aandacht besteed als tegenwoordig. De zorg voor hem gebeurde gewoon thuis. Eerst door z’n ouders, later vooral door mevrouw Toonstra, zijn zus. Zevenentwintig jaar lang, elke dag van het jaar, at Lammert in haar gezin, en zorgde ze ervoor dat hij er fatsoenlijk bij liep. Mantelzorger zou je nu zeggen, dat woord bestond toen nog niet - maar de zorgen waren hetzelfde, en dat daardoor met name de kinderen tekort kwamen daar stond je toen niet bij stil. Je zou het nu anders doen, maar dat is ‘met de kennis van nu’; ja, met ‘de kennis van nu’ zou het hele verleden er anders uitgezien hebben. Maar toen dééd je het gewoon.

Pas toen vader Toonstra met pensioen ging werd er een grens getrokken: Lammert kon niet langer in Kruisweg zijn – de verzorging was té veel gevraagd – en zo kwam hij terecht in de Tille, in Uithuizen, waar Toonstra hem overigens trouw bleef bezoeken. Maar voor die tijd was hij aan het werk bij de gebroeders Musschenga, Albertus en Lambertus; later, toen de boerderij stopte, bij tuinder Stiekema. Daar kon hij in z’n eigen tempo werken, maar hij moest wel gestimuleerd worden: als hij niet op z’n werk kwam opdagen kwam Lambertus hem halen. Hij en z’n broer Albertus deden het vanuit hun geloofsovertuiging. Voor beiden stond de kerk op de eerste plaats, daarna kwam pas de boerderij.

Lammert was geen gemakkelijke man, wilde z’n zin hebben, was jaloers, en trok zich niet veel aan van anderen. Opruimen deed hij niet, Was hij manisch-depressief? Het lijkt erop, want hij werd somber als de blaadjes aan de bomen kwamen én als ze er van afvielen. Hij is er een aantal keren voor opgenomen geweest, in Zuidlaren. Maar hij had ook z’n goeie momenten: dan was hij opgewekt, en genoot hij van muziek, hoewel hij dan soms de buren de schrik op het lijf joeg met keiharde marsmuziek, midden in de nacht. Of met vuurwerk dat hij bewaard had en op de vreemdste tijden afstak. Maar het leek geaccepteerd te worden in Kruisweg, want Lammert was Lammert.

Eén dag per jaar was hij niet gereformeerd, maar ging hij naar het Carnaval in het katholieke Kloosterburen. Het liefste was hij thuis: hij is wel een keer met een reisje naar Oostenrijk geweest, maar daar wilde hij meteen rechtsomkeerd: hij moest stante pede met een taxi van de UVO worden opgehaald, en was pas rustig toen hij het bordje Uithuizen weer zag. Dagtochtjes maken daarentegen vond hij heerlijk – hij mocht graag in de auto zitten, bij Annemarie, of later bij Everdinus.

Toen de zorg voor De Tille te zwaar werd, verhuisde hij naar de Twaalfhoven. Daar leerde ik hem kennen. Mij viel op dat hij z’n muren had volgeplakt met artikelen en vooral foto’s uit de krant – ze hadden geen andere betekenis dan dat hij het mooi vond. Dat gold ook wel voor de Bijbel: z’n lievelingsverhaal was de wonderbare visvangst, maar waarom heb ik eerlijk gezegd nooit begrepen. Ik heb daarom voor de afscheidsbijeenkomst een ander verhaal gekozen waar ook een bootje in voorkomt: de leerlingen zijn bang dat ze vergaan, en Jezus ligt te slapen.

Ook Lammert was geregeld angstig. Wie weet wat er allemaal in z’n hoofd spookte. Maar de boodschap die we hem, heel kort voor z’n overlijden nog konden meegeven, was: je hoeft niet bang te zijn. We kregen de indruk dat het doordrong, zo op het laatst. Want het geloof was belangrijk voor Lammert: hij ging vroeger altijd al naar de kerk, luisterde graag naar Nederland Zingt, en had op z’n kamer een bijbels dagboekje liggen. Everdinus liet hem geregeld via Youtube Psalmen horen. Daar genoot hij van. Z’n favoriet was Psalm 27, vers 7, in de oude berijming uiteraard:

Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den HEER', godvruchte schaar, houd moed!
Hij is getrouw, de bron van alle goed.
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den HEER'.

En verder was er nog een tekst die hem troostte: “Ik vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft.” Het is een tekst van Paulus, die hem hoogstwaarschijnlijk door boer Lambertus of Albertus op het hart gedrukt was. Het gaf hem steun in bange tijden.

En nu is hij er niet meer – hij is opgenomen in Gods ontferming, zoals op de rouwkaart staat. Indrukwekkend wat met name de familie Toonstra allemaal voor hem gedaan heeft: je deed het gewoon, want “hij hoorde bij ons.” Door hun zorg en aandacht hebben ze Lammert Gods eigen ontferming getoond. Die ontferming is eeuwig, voor iedereen, en niet alleen voor de geslaagden in deze maatschappij. Want voor God hoort ieder mens er bij.

Ds. Ignace Frénay