Kerstpreek Torenkerk 2013

 

Lezen: Jes. 52,7-10; Hebr. 1,1-13 en Joh.1,1-18

Wat was mijn begin? En waar? Ja, een geboortedatum kun je noemen, de namen van je ouders, de plaats waar je geboren bent. Maar dat is allemaal informatie die we pas later in ons leven hebben gekregen. Maar onze eigen, eerste herinnering? Weet u wat dat was? En dan bedoel ik dus: niet van foto’s, of van verhalen van anderen, maar het eerste wat je zelf hebt waargenomen. Als daar al iets naar boven komt, is dat vaak een vaag beeld van rond je derde levensjaar. Zelden daarvoor, en meestal pas van veel later. Een tuin, kaarsjes op een verjaardag, en altijd schijnt de zon.

En voor je derde levensjaar? Wat is er toen gebeurd? Dat weten we alleen uit de tweede hand, terwijl juist die jaren, zo bepalend zijn voor wie we later worden. Als er in die begintijd iets mis gaat, dan krijg je later vaak grote moeite met dingen als hechting, vertrouwen, geloof. Ons begin ligt verborgen in ons verleden.

Omgekeerd staat ‘t juist ouders heel helder voor de geest: de geboorte van het kind, en dan – het grootste wonder: het kind begint te spreken, zegt z’n eerste woordje, meestal mama of papa, maar ook wel auto, wat dan mogelijk wijst op een technische aanleg. Er zijn ook kinderen die heel lang niks zeggen, en dan plotseling, bijvoorbeeld op hun derde jaar, meteen met hele zinnen beginnen te praten, maar dat is een uitzondering. Dat eerste woordje is het begin van taal, van spreken, van communicatie. Moeiteloos leert het kind spreken. En wat op die leeftijd een wonder is en bewondering oogst, moet dan later vaak weer afgeremd worden, als het kind teveel gaat zeggen, of brutaal wordt.

Ook van God wordt gezegd dat Hij sprak. Alleen is dat wat lastiger te begrijpen. Ja, natuurlijk: de Bijbel staat er vol mee: God sprak: Er zij licht, en er was licht; stem uit de hemel; godsspraak van de Heer; de Heer heeft gesproken. De Bijbel is Gods woord. Hoe moeten we dat verstaan? Wat moeten we met dat spreken van God, vooral nu God vandaag de dag voornamelijk lijkt te zwijgen, de gebeden niet lijkt te horen, geen antwoord geeft op ons roepen?

Dat is eigenlijk al een paar eeuwen geleden begonnen door wat wel genoemd wordt: de mechanisering van het wereldbeeld. De wereld verliest door de opkomst van de natuurwetenschap z’n betovering, hij blijkt hooguit een uurwerk te zijn dat ooit door God in werking is gezet, maar dat nu als vanzelf loopt, en waaruit God zich heeft teruggetrokken. Zo rond de 16e eeuw waren het Copernicus en later Galilei, die als eersten aantoonden dat de aarde níet het centrum van het heelal was, maar dat zij zelf om de zon heen draaide. Galilei werd veroordeeld door de kerk; pas twintig jaar geleden kwam er excuus van het Vaticaan.

Maar intussen was het kwaad geschied: God was niet langer nodig als verklaring voor alles wat onbegrijpelijk was. Hij sprak niet meer – de mens kwam voor hem in de plaats, het individu, de mens die zichzelf genoeg is. Maar die mens redt het niet alleen, niet met techniek, niet met wetenschap, hoe fantastisch hun bijdrage ook is. Zeker: er zijn machines die kunnen spreken, robots die op kinderen kunnen passen, maar ieder mens voelt op z’n klompen aan dat je het meest wezenlijke nooit of te nimmer kunt leren van een machine.

Elk nieuw begin is iets wat niet voorgeprogrammeerd kan worden; want dan is het per definitie niet meer nieuw. Nee, wat nieuw is, komt vanuit de toekomst naar ons toe, is on-verwacht, on-bedacht. Zo spreekt God, vanuit dat nieuwe begin – en daarom is de schepping geen lesje biologie, maar een les in het spreken van de taal van God. Dat klinkt misschien hoogdravend, maar het is dichterbij dan je denkt.

Waar je het gevoel had gezien te worden, gehoord, daar is God, waar liefde is en vriendschap, daar is God. Daar waar God zich richt tot de mens, en de mensen zich tot elkaar richten in naam van God, daar wordt die taal gesproken, vanaf den beginne. Dat mysterie – dat wij bij God vandaan komen – is het beginsel van ons leven. Waar dat beginsel niet is, heerst duisternis, heerst dood. waar het wel is: daar is licht, daar is leven, daar gebeurt het.

Dat eerste hoofdstuk dat Johannes schrijft, dat onbegrijpelijke, mysterieuze hoofdstuk, staat bol van het werkwoord gebeuren. En van een strijd, een strijd tussen duister en licht. Want wij mensen hebben de keuze tussen duister en licht. Dat is onze vrijheid, ons lot, ons noodlot soms. Wie de uitgestoken hand weigert, wie blijft klagen over hoe slecht deze wereld is, die vindt het duister belangrijker dan het licht.

Want deze wereld is de enige die we hebben, hier moeten we het mee doen, en hier moeten we het doen. God zelf vond deze wereld de moeite waard voor zijn licht, zijn liefde, zijn zoon, zijn woord. Wie zijn wij dan om er anders over te denken? Met Kerst vieren we daarom dat we een nieuw begin kunnen maken, dat vrede nodig is én mogelijk. Met Kerst vieren we dat God tot ons spreekt, en ons tot leven roept. Zo krijgen wij de kracht om kinderen van God te worden, en onze échte oorsprong te ontdekken: dat ook wij bij God vandaan komen, geboren zijn uit licht, en met het doel dat licht om ons heen te verspreiden.

Over anderhalve maand zitten we in een nieuwe kerk. Een kerk die tot stand kwam dankzij het geloof in een nieuw begin. Dat heeft de harten en de portemonnees geopend. Die nieuwe kerkzaal is nu al warm dankzij het zonlicht, en ook binnenin straalt hij: zachtgeel – hemelsblauw. Nu al. Maar z’n eigenlijke glans krijgt ie door de mensen die daar samen komen, en die net als Johannes getuigen van het licht. Die boodschap is ons toevertrouwd, al tweeduizend jaar lang, en elke kerst weer zullen we zeggen: In den beginne was het woord, en het woord was bij God, en God was het woord.

Ds.Ignace Frénay