Fokelina Scheepstra-Veenman

 Fokelina Sterenberg

 

 

 

 

 

*1 februari 1936 -  † 5 januari 2017

Boven de rouwkaart stond:

Zoals ik kwam
zoals ik ben
zoals ik ben geweest
zo ben ik heen gegaan

Het was tekenend voor wie ze was, in al haar eenvoud en bescheidenheid. De Bijbellezing bij haar afscheid was uit Psalm 116, die spreekt over de redding uit nood en dood.

Haar hele leven heeft ze hard gewerkt. Ze kon werken voor twee. Dat begon al op de boerderij: vroeg op, koeien melken. En later uit werken, naaien, schoonmaken, en dat terwijl ze graag had willen doorleren om coupeuse te worden. Maar dat zat er niet in in die tijd: de man moest het geld verdienen.

Een grote overgang was het toen ze in Tollebeek kwamen wonen: een vreemde plek, en er was weinig te doen: een huis dat zó schoon was. Ze verstopte zich achter de gordijnen van de burgermanswoning. Maar ze had er veel voor over om haar grote liefde te volgen: ritjes achterop de NSU, anderhalf uur lang, terwijl zo ongeveer alle spaken er al uit lagen. Na hun huwelijk kwamen eerst Aaltje en Antje, en op het laatst Klaas en Jan, een tweeling, tot verbazing van iedereen, inclusief de dokter. ’s Morgens had ze de ramen nog staan lappen. Het zegt iets over hoe ongelooflijk sterk ze was: nooit ziek.

Ze maakte zich ook niet druk. Ze hield zich het liefst op de achtergrond, dus het was wel wennen toen ze in Den Andel kwamen wonen en, dankzij het bedrijf, een begrip werden voor het hele dorp. Scheepstra was ‘Hoefsmid met Rijksdiploma’. Ook hier paste ze zich aan, al heerste er een andere mentaliteit. Dankzij de winkel en de pomp kreeg ze veel contacten. Maar als er iets zakelijks besproken moest worden, deed Pa het woord, en trok zij zich terug. Ze was altijd vriendelijk en dienstbaar; als er iemand bij de pomp kwam, kwam zij al naar buiten toe, weer of geen weer. Haar bescheidenheid betekende niet dat ze over zich liet lopen, dan was ze even stil, en kwam er toch een rake opmerking. Bijvoorbeeld tegen een lastige klant: “vandaag niet, morgen niet, en volgende week niet.”

Gastvrij was ze overigens wél – iedereen kon altijd mee-eten, maar ze vond het ook heerlijk als ze zelf eens een keer wat anders kon eten. Verder was ze snel tevreden, en hoefde ze geen drukte. Familie was belangrijk voor haar: iedereen samen, en ze leed eronder als dat niet zo was.

Het geloof had ze niet van huis uit meegekregen. Maar ze zat op zondagachtend wel samen met Scheepstra voor de TV om naar de EO te kijken. Hoewel ze een zwak hart had, en een tumor in haar longen, stond haar leven niet in het teken van ziekte: sombere medische voorspellingen lachte ze weg, en ze zei: tien jaar kan ook nog wel.

Jammer dat er geen echt afscheid was, daarvoor ging het allemaal te snel, te onverwacht. Maar ze hadden het goed met elkaar, en dan is zo’n laatste afscheid niet allesbepalend. Vooral omdat we vanuit ons geloof zeggen dat we elkaar weer zullen zien, in het eeuwig licht. Want daar komen we vandaan, en daar leven we naar toe. Zoals de Psalmist zegt: “Eenvoudigen biedt hij bescherming: Hij heeft mij gered uit de nood.”

Mevrouw Scheepstra heeft door haar eenvoud en bescheidenheid een voorbeeld gegeven van hoe je een gelovig mens kunt zijn, zonder daar al te veel woorden aan vuil te maken. Daarom hoop ik dat er voor wie zij achterlaat, naast het verdriet om haar heengaan, vooral ook dankbaarheid zal zijn om wie zij was.

Ds. Ignace Frénay

Tjitske Brouwer-Kuipers

Tjitske Brouwer

 

 

 

 

 

 

*21 september 1931 -  † 23 december 2016

Mevrouw Brouwer was sinds september opgenomen in de Twaalfhoven. Zelfs daar heeft ze nog veel aan anderen gegeven. Het ging toch nog snel de laatste tijd – er kwamen steeds meer dingen bij die haar verzwakten, maar het ergste was de pijn die ze had, en waar maar zo weinig aan gedaan kon worden. Dat was moeilijk voor haar, want ze was niet gewend te klagen. Maar ze was helder tot het laatst: de Kerstviering in de Twaalfhoven heeft ze nog meegemaakt, op de woensdag voor haar overlijden.

Ze was dol op zingen, muziek was een belangrijk deel van haar leven. En gezelligheid: de kleinkinderen kwamen er graag, en bewaren goede herinneringen aan deze lieve, zachtmoedige, en warme vrouw. Spelletjes doen, ze was overal voor in. Ook in de kerk was ze actief: met de jeugd, met muziek (ze richtte Sound of Joy op), in de Vrouwenbond, als ouderling. Haar leven werd zeer bepaald door de zorg voor haar man Jeb, die lange tijd ziek was en veel zorg vroeg. Hij overleed in 1993.

Twee dagen voor Kerst ging voor haar de hemel open, na een gelukkig en welbesteed leven hier op aarde. Ze was niet bang voor de dood, het was goed zo. Hoe haar leven eruit zag, en wie ze was, werd tijdens de dienst op indrukwekkende wijze verwoord door Janet en door de kleinkinderen. Ik wil daar één ding uitlichten en dat is haar luisterend oor. Bij haar thuis hing een stukje uit de Kerkbode dat over luisteren ging. Daar staat in dat luisteren niet alleen is: naar de woorden luisteren die iemand zegt, maar ook naar de manier waarop iemand iets zegt, wat hij tussen de regels door eigenlijk bedoelt.

In het Kerstverhaal volgens Lucas komen herders voor en engelen. En als die herders naar Bethlehem gaan dan geven zij de boodschap door die ze van de engelen hadden gekregen. Een boodschap die begint met de woorden: Vrees niet! En als de herders zijn uitgesproken staat er: “Allen die het hoorden stonden verbaasd over wat hun door de herders werd gezegd. Maar Maria bewaarde al deze woorden in haar hart.”

En daarbij moest ik aan mevrouw Brouwer denken: ook zij bood een luisterend oor, oordeelde niet, en was voor haar eigen familie, maar ook voor vele anderen, net als Maria een vrouw die alles wat ze hoorde bewaarde in haar hart. Daarmee ging zij in tegen een trend die vandaag de dag normaal is geworden: wij worden geacht overal een mening over te hebben, de meest ingewikkelde vraagstukken worden met one-liners afgedaan, vaak zonder kennis van zaken of zelfs maar de bereidheid je erin te verdiepen. Tijdens de gesprekken met haar, vaak in de keuken, kon je jezelf uitspreken, je hart uitstorten, want bij haar wist je je veilig. Ze nam je serieus, en gaf je goede raad.

En daarmee zijn voor mij de gesprekken die ze had een beeld van het gebed. Wie zich in het gebed tot God richt, vindt ook een luisterend oor. God praat niet terug, tenminste niet hoorbaar, maar juist in dat oneindige luisteren wordt ons een spiegel voorgehouden, en kunnen we de weg vervolgen die Hij ons wijst. Waarom? Omdat Hij ons kent, zoals in Psalm 139 staat, “dieper dan wij onszelf kennen”. Kennen betekent in de Bijbel altijd meer dan alleen maar allerlei feitjes weten. Het is een diepere vorm van kennis, het betekent iemand doorgronden, vanuit de band die je met hem of haar hebt, vanuit vertrouwen. Dat vertrouwen gaf ze, en dat kreeg ze, dat gaat gelijk op. Respect, gelijkwaardigheid, een ander in z’n waarde laten, trouw blijven aan wat je begonnen bent, dat was wat ze deed, en wat ze uitstraalde. Ze was er voor je, zoals ze er al die tijd was toen haar man ziek was, wat veel, heel veel zorg en aandacht vroeg. Dat was wel eens moeilijk, ook voor de kinderen. Maar ze klaagde nooit, sowieso werd over moeilijke dingen niet gepraat. Haar geloof gaf haar daarbij steun.

Terugkijkend op wie ze was kunnen we zien hoe God zelf sporen van zijn aanwezigheid in haar leven heeft getrokken. En zo kunnen we ook in en door haar leven iets ervaren van wie God was: zijn naam is immers: “Ik ben er voor jou.” En elk mens die dát in z’n leven uitstraalt - zichzelf wegcijferen, er voor een ander zijn- wordt daarmee een venster op wie God is. Bij uitstek is dat natuurlijk bij Jezus het geval. Hij was en blijft Gods aangezicht op aarde. Maar ieder die Hem oprecht volgt, wordt ook zelf als Christus.

En zo was mevrouw Brouwer een voorbeeld van geloof, van vertrouwen. En zoals zij altijd haar kinderen en kleinkinderen uitzwaaide zo zwaaiden wij haar uit, en zeiden: tot ziens. Omdat we mogen geloven dat wat in liefde verbonden was niet verloren gaat, maar geborgen is in de bron van liefde, in God.

Ds. Ignace Frénay

Fokke Kooijinga

* 13-1-1934  - † 18-9-2016

 

 Fokke Kooijenga

 

Ik leerde Fokke ongeveer 20 jaar geleden kennen; er was een gespreksgroep met als thema: “De kunst van het loslaten”. Met een aantal mensen voerden we diepzinnige gesprekken over wat het leven wel en niet had gebracht, waar we tegenaan liepen, mee bléven rondlopen, en waar we eindelijk wel eens van af wilden. Fokke was iemand die ergens enorm mee kon zitten, maar als hij er dan over was uitgedacht en uitgepraat, dan kon hij er ook een punt achter zetten – ook al kon de ander dat niet. Hij werd steeds opener, maar écht z’n emoties laten zien deed hij niet zo gauw.

Fokke had geen gemakkelijke jeugd gehad, en was zelf ook niet altijd de makkelijkste. Hij kon eigenlijk alleen maar reageren zoals hij dat thuis had geleerd: hij hield er niet van zich in een ondergeschikte positie te bevinden: hij stond er het liefst boven, zodat hij controle over de situatie had. Dat ging goed in z’n werk, als leidinggevende, maar in het gezin was dat een heel ander verhaal. Praten over zichzelf was niet iets wat hij van huis uit had meegekregen: hij moest zich dat in de loop van z’n leven eigen maken. Dat hij daarbij rechtlijnig was, en overtuigd van z’n eigen gelijk, maakte het er niet makkelijker op. De kinderen moesten zodoende zelf hun weg zoeken, vonden steun bij anderen, maar kwamen er sterker uit, hervonden hun eigen stem.

De scheiding met Corrie was voor hem een kantelpunt; niet alleen persoonlijk; vooral de manier waarop door de kerk over gescheiden mensen werd gesproken en geoordeeld stond hem verschrikkelijk tegen. De veroordeling die hij overal om zich heen voelde en hoorde: hij leed daaronder. Hij maakte studie van de bijbelteksten en kwam tot andere inzichten. Fokke was trouwens in al z’n opvattingen over kerk en geloof heel modern, maar had het gevoel daar alleen in te staan. Ja, hij had Kuitert aan z’n zijde, en in de boekenkast, maar dat was lang geen gemeengoed voor alle gereformeerden.

Het was voor hem een van de redenen waarom hij zich lange tijd niet in de kerk vertoonde: bovendien hield hij er niet van om alleen naar de kerk te gaan. Pas de laatste jaren, samen met Margriet, zagen we hem weer geregeld; hij hield ervan om uit volle borst mee te zingen. Hun vriendschap voor hem een geschenk uit de hemel: vol trots zei hij tweeënhalf jaar geleden, na de kerstdienst: dit is m’n nieuwe vriendin! En in de supermarkt hield hij de huisdokter staande om haar voor te stellen. Z’n laatste jaren heeft hij niet in eenzaamheid hoeven slijten. Ze gingen er samen op uit: Margriet op de fiets, en hij in z’n scootmobiel. Daar genoot hij van, net als van de feestjes voor z’n verjaardag, en dan met name de kroonjaren. Vol trots liet hij me de foto’s zien van z’n 80e verjaardag. Hij genoot daar van ondanks dat hij fysiek steeds slechter werd: hij had last van benauwdheid, vermoeidheid, z’n lichaam dat niet meer wilde.

En nu heeft hij ook z’n lichaam moeten loslaten. Maar wij nemen afscheid van hem in het geloof dat daarmee het laatste woord niet is gezegd. Deze aarde, met al z’n verdriet, z’n jammerklachten, alles wat onaf is, deze aarde wordt ooit nieuw. Dan zal alles helder worden in het licht van de waarheid, wat onaf was; het waarom, het duister. Opmerkelijk is dat Fokke zelf hier ooit iets over heeft geschreven met als titel: “Ik wil het graag eenvoudig houden.” Hij stuurde het mij op, bijna zes jaar geleden, en ik heb het toen – met zijn toestemming – laten opnemen in het kerkblad. Ik heb het na de dienst aan z’n kinderen gegeven en aan Corrie en Margriet, omdat ik het beschouw als zijn geestelijk testament.

Het was niet meer en niet minder dan een geloofsbelijdenis, naar aanleiding van de discussie over Kuitert en Hendrikse, de auteur van het boek: “Geloven in een God die niet bestaat”. En Fokke voert z’n kleinkinderen sprekend in: “Opa, hoe kan dit alles? Wie heeft dit gemaakt? Wie heeft mij gemaakt?”

En dan vertelt Opa – Fokke dus:

“God is liefde; hij heeft alles gemaakt, en onderhoudt alles – God zorgt overal voor. In die naam ligt alles besloten wat goed is. En de kerk vertelt al die verhalen over God door.

Maar je weet ook dat lang niet alles goed is er zijn ook tegenmachten aan het werk, die Kuitert en Hendrikse niet durven te benoemen.

En dat is de Duivel. De tegenpool van God, van liefde. Enkel voor jezelf zorgen desnoods ten koste van die ander. Dat is alles wat slecht is, al wat de boel overhoop gooit: oorlog voeren, aanranden, stelen.”

Tot zover het artikel dat Fokke schreef. Maar in één ding ben ik het niet met hem eens: hij stelt God en de duivel tegenover elkaar als twee zelfstandige principes die met elkaar de strijd aangaan. Maar het kwaad is geen zelfstandig iets, het is het ontbreken van het goede, waardoor er een leegte ontstaat in de werkelijkheid.

In de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal God alles in allen zijn – zal alles Liefde zijn, universeel, zal alle leegte, alle duister verjaagd zijn door het licht. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.’ Hij die op de troon zat zei: ‘Alles maak ik nieuw!’ Dat schrijft de auteur van het boek Openbaring. Zolang dat niet het geval is, zolang nog niet alles nieuw is, moeten wij verder met de pijn van het gemis, met wat onaf is. Zoals de dichter zegt (L.818):

Niet is het laatste woord gesproken,
er klinkt een lied, al is het nacht.
Onzeker gaan wij, lotgenoten,
op weg met wie ons samenbracht.
Wat komen zal is nog verborgen,
God weet, wat ons te wachten staat:
het stille licht, een nieuwe morgen,
waarmee ik mij verzoenen laat.

Ds. Ignace Frénay

Jan Bulthuis

Jan Bulthuis V3   

* Noordwolde, 12 mei 1941  - † Usquert, 10 juni 2016

Jan mocht graag dingen maken. Dat begon al vroeg: het magazijn van de fabriek in Noordwolde was voor hem een toevluchtsoord waar hij kon knutselen. Maar behalve dingen maken, kon Jan dingen ook heel goed overzien: hij had een uitstekend oriëntatievermogen, en hij wist veel van de regionale- en familiegeschiedenis. Dat overzicht was ook de leidraad bij het uitbouwen van Bulthuis tot een specialist in onderdelen. In dit concept liet hij wagens met onderdelen door heel Nederland rijden, zodat mensen een paar keer per dag voorzien konden worden van wat ze nodig hadden.

Dat overzicht had hij ook als je met problemen bij hem kwam, of als je z’n oordeel wilde hebben over hoe je iets zakelijk het beste kon aanpakken. Hij legde het probleem dan in partjes uiteen, en besprak het een na het ander. Om je zo verder te helpen. Dienstbaarheid in alles. En altijd op de achtergrond, vaak woordenloos. Ergens zat nog steeds dat verlegen jongetje van vroeger dat zich terugtrok in de veilige omgeving van het magazijn. Jan ging z’n eigen gang, vastberaden en vastbesloten. Hij was een doener, geen prater. En zeker niet over geloof of gevoel. Dat was meer iets voor zijn vrouw Jeannet. Een groot verschil, dat uitmondde in een moeilijke periode voor het gezin. Maar dankzij Jans onvoorwaardelijke liefde en trouw hebben ze toen toch een nieuw begin met elkaar kunnen maken.

We lazen in de afscheidsdienst het verhaal van de Schepping: begin van de overwinning op de chaos. Dat deed Jan ook: hij maakte, bracht orde aan en creëerde overzicht. Zijn eigen tuin, op de boerderij in Usquert, werd een paradijs. Maar in méér nog zien we hoe de schepper zijn stempel heeft gedrukt in dit mensenkind: in z’n liefde en trouw, in het er-altijd-voor-je-zijn. Bij wie hem na stonden kwamen de beelden boven: schuilplaats, rots, baken. Het zijn oersymbolen van veiligheid en rust die de Bijbel zelf gebruikt voor het mysterie van God, en herkenbaar in allen die lijken op de mens zoals God die bedoeld heeft.

Daarom nemen we afscheid in droefheid, maar bovenal in dankbaarheid, en in het geloof dat wat eeuwigheidswaarde heeft - liefde, vriendschap,vertrouwen - nooit verloren gaat, maar geborgen blijft in Gods eeuwige liefde en licht. Moge daarom voor Jeannet, de kinderen en kleinkinderen en allen die hem missen “in de tuinen van de tijd bloemen van troost groeien”.

 

Ds. Ignace Frénay

Jannie van Dijk-Rusthoven

* 10 januari 1943 - † 31 oktober 2016

Haar overlijden kwam onverwacht – ze zakte zomaar ineen, voor haar bed in de Twaalfhoven. Hoe wrang was het dat zij, die daar altijd vrijwilligster was geweest, nu zelf als patiënt was opgenomen in Wierdezoom.

De manier waarop Jannie haar ziekte droeg was een voorbeeld voor menigeen. In korte tijd kon ze vrijwel niks meer. Was ze – ook na Kors overlijden – een actieve, sportieve vrouw, fietsen, tennissen, nu was ze aan bed gekluisterd, en later aan haar scootmobiel.

Hun huwelijkstekst was: “Ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw paden recht maken.” Of, zoals de Bijbel in gewone taal dat zegt: “Denk aan hem bij alles wat je doet, dan zal hij je helpen.” Ken hem in ál uw wegen. In goede én in kwade tijden. En altijd hield ze vast aan dat geloof, in goede én in kwade tijden, ook al vroeg ze zich wel eens af: waarom? Maar ze klaagde vrijwel nooit, ze bleef positief, zoals ze dat haar hele leven was geweest. Altijd hoopte ze op verbetering, al zou het maar ietsje beter gaan. En als het ietsje beter ging, dan versterkte dat weer haar hoop, en was ze dankbaar dat ze er nog was. Vooral voor haar kinderen en kleinkinderen, die – zoals ze altijd zei – in een kring om haar heen stonden.

Die kring was voor haar van levensbelang, tijdens haar leven, maar vooral tijdens haar ziekte. En die kring hoefde voor haar ook niet veel groter te zijn, vooral niet in het begin, toen ze nog op de neuro-IC lag: anderen, die haar ook graag wilden bezoeken, kwamen daardoor wel eens tekort. Maar ze kon het niet, ze wilde het niet. Ze wilde ook niet dat mensen haar zo zagen. Die grote kring om haar heen stuurde kaartjes, heel trouw, ze was er ontzettend blij mee. Het medeleven, vanuit alle clubs waar ze bij hoorde, vanuit de kerk, het geeft haar geholpen om het vol te houden, om positief te blijven.

Altijd was ze actief geweest, en na Kors overlijden misschien nog wel meer dan daarvoor – en soms kreeg je de indruk dat ze het huis ontvluchtte. Dat huis waar ze zo lang gewoond hadden, dat het centrum was geweest van het gezinsleven, en waar ze zo gelukkig was. Iedereen was er altijd welkom, zelf was ze er, met een kopje thee, als je thuiskwam om te horen hoe het op school was geweest.

Haar leven bestond uit dienstbaarheid, er-zijn voor een ander, vooral in de praktische dingen: oppassen, hoewel ze geen vaste afspraken wilde, de omasoep en de oliebollen, een echte knuffeloma. En altijd alles zelf regelen, tot in de Twaalfhoven toe: stil zijn voor tafel, die moest koffie pakken, en die de kopjes, Jannie regelde het wel. Ze draaide haar hand niet om voor de moderne media: haar tablet en smartphone stelden haar in staat om contact met de buitenwereld te onderhouden: wordfeuden met vriendinnen, soms tot laat in de avond, appen met kinderen en kleinkinderen.

Ze was met weinig tevreden, had liever drie goedkope vakanties per jaar dan één dure. Dat had ongetwijfeld ook te maken met haar eigen jeugd. Aan al die activiteit kwam plotseling een eind, twee jaar terug, zoals er ook plotseling een eind kwam aan haar leven, afgelopen maandag. En wat ze vroeger tegen de kinderen zei, als ze bang waren in het donker, dat zei ze nu tegen zichzelf: de Heer waakt over me. Hij was er altijd, ook al waren er momenten dat ze het niet zag. En zijn engelen staan nu als een kring om haar heen, om haar te beschermen, en haar te leiden naar haar uiteindelijke rustplaats, in het eeuwig licht, bij God (Ps.91).

Ds. Ignace Frénay

Bertha Woldenga-Bos

mevrouw Woldenga

* 12 februari 1929 -  † 22 november 2016

Bertha Woldenga was een geliefde en zorgzame moeder, oma en overoma, die een lang leven heeft gehad, om in dankbaarheid op terug te kijken. Ze hield van het land, van de natuur, van dieren. En ze moest uitzicht hebben, ver weg kunnen kijken, de horizon zien. Als er maïs voor haar huisje groeide vond ze dat vreselijk, en ook de mist moest maar zo snel mogelijk optrekken, want dan had ze weer uitzicht. Dat huis in Den Andel, waar ze zo gelukkig was geweest, met haar man Jan en met hun drie kinderen; waar de kleinkinderen altijd welkom waren, en verwend werden met allerlei lekkers, maar vooral met liefde en aandacht.

In 2008 moest ze afscheid nemen van Jan, de man met wie ze bijna 55 jaar was getrouwd. Ze hadden elkaar in Westernieland ontmoet, Jan was haar verjaardagscadeau, zei ze. Het was februari toen ze verkering kregen, en Bertha was bijna jarig. Vandaar. Bijna vijf jaar lang kwam hij drie keer per week langs, vanuit ’t Humsterland, ‘altijd fluitend en zingend’. Ze trouwden in 1953, en na zeven jaar kwamen de kinderen, waar ze enorm blij mee waren, net als later met de klein- en achterkleinkinderen.

2005 was een moeilijk jaar voor ze. Bertha was ernstig ziek geweest en net weer terug uit het ziekenhuis. Maar ze was nog maar net weer thuis toen Jan een hersenbloeding kreeg. Het hondje Tommie waar Jan altijd mee wandelde waarschuwde Bertha. Hij kwam in de Twaalfhoven terecht, waar zij hem elke dag bezocht, zoals ze vroeger altijd trouw haar moeder in Westernieland had bezocht.

Zo was ze: trouw en zorgzaam, in goede maar ook in kwade dagen. En nu dit Jan was overkomen: dan moesten ze het maar nemen zoals het was, daar in de Twaalfhoven. Dan zaten ze naast elkaar, op hun vaste plek in een nis. Als Bertha er niet was, wachtte Jan daar. Hij kon niet meer praten, maar met een handgebaar maakte hij duidelijk dat je niet het lef moest hebben om daar te gaan zitten, want dat was Bertha haar plekje. Jan bleef de vrolijke man die hij altijd geweest was. Zo goed en zo kwaad als het ging brachten ze die laatste jaren samen door en groette hij iedereen met de arm die het nog deed.

Bertha hield vast aan haar traditionele geloof. Elke zondag was ze in de kerk van Den Andel te vinden. Toen er sprake was van een streekgemeente, en men ook in Baflo ging kerken, deed Bertha daar niet aan mee. De kerk hoort in het dorp, vond ze. En ook met andere soorten van geloven had ze niet veel op. Zingen vond ze prachtig, vooral geestelijke liederen. Als er in de Twaalfhoven een dienst was, of een zangmiddag, ging ze daar altijd heen.

Bewonderenswaardig hoe ze al die veranderingen in haar leven opnam. Haar trouwtekst, “Zie, Ik maak alle dingen nieuw” was voor haar niet alleen toekomstmuziek, nee, al tijdens haar leven kwamen die nieuwe dingen, misschien juist wel door de kwetsbaarheid en het verlies heen. En nu mogen we geloven dat de uiteindelijke kwetsbaarheid van ons leven, de dood, de poort opent naar een nieuw leven, bij God.

De dichter Rutger Kopland schrijft over het afscheid:

Weggaan is iets anders
dan het huis uitsluipen
zacht de deur dichttrekken
achter je bestaan en niet
terugkeren. Je blijft
iemand op wie wordt gewacht.

Bertha Woldenga moest twee keer de deur achter zich dichttrekken: toen ze niet meer thuis kon wonen, en naar de Twaalfhoven moest, en afgelopen dinsdag, toen ze de deur van dit leven achter zich dichttrok. Ze was er zelf altijd zo alert op: vergeet je de deur niet op slot te doen? En nu is de deur dicht – definitief – zo lijkt het.

Maar we mogen geloven dat zich nu een andere deur heeft geopend: de deur naar eeuwig leven, naar het weerzien met wie haar lief waren, haar ouders, haar zus Anje, haar man Jan, en haar te vroeg overleden achterkleinkind Thom. Want wat hier op aarde in liefde verbonden was heeft eeuwigheidswaarde. Zoals haar lutje wichtje Gerdie schreef: “Voor altijd in mijn hart ook jij bent nu een prachtige ster.” Moge dat de familie tot troost zijn bij het verdriet om haar heengaan.

Ds. Ignace Frénay

Martinus Popke Terpstra

* 15 juni 1943 – † 17 december 2014

Martinus Terpstra was het liefst boer geworden, maar door z'n aangeboren hartafwijking zou dat fysiek te zwaar zijn, dus zocht hij het in de techniek, autotechniek, wat z'n passie werd. In Ezinge begon hij met de garage en de pomp.

Z'n kwetsbare gezondheid bracht een diep soort wijsheid met zich mee, dezelfde wijsheid waar Jezus het over heeft in de Bergrede: maak je geen zorgen, elke dag heeft genoeg aan z'n eigen leed. Dus zag Martinus nooit problemen, alleen mogelijkheden. Doe wat je moet doen, en ga door op de weg die je gekozen hebt. Hij had een diep vertrouwen in wat kon, in wat mogelijk was; hij liet zich niet belemmeren door wat niet kon.

Een grote stap was de verplaatsing van de zaak naar Winsum. Daar groeide het bedrijf. En hoewel Martinus ieder z'n verantwoordelijkheid gaf, bleef hij zelf de eindverantwoordelijke, en gaf de controle niet uit handen.Maar wat z'n eigen leven betreft was hij ook heel realistisch: hij wist van z'n hartproblemen. Hij leefde al een hele poos in reservetijd, en genoot daarom elke dag van wat het leven bood. Hij had een brede belangstelling die hij graag met anderen deelde. Hij zou in het onderwijs zeer op z'n plaats zijn geweest. Binnen het gezin en in het bedrijf was hij de stabiele factor.

Hij liet zich niet diep in z'n ziel kijken, maar toch kon je aan een blik in z'n ogen zien wat hem raakte. Op dat niveau moet ook het geloof hebben gezeten, want ook al was hij niet kerkelijk meer, dat geloof was hij nooit kwijtgeraakt. We mogen geloven dat wie hij ten diepste was niet verloren gaat: dat de liefde en de zorg die hij had bij ons blijft. Het zijn sporen van een eeuwige liefde. Moge dat z'n Coby, Gonny, Erik en Greetje, en hun kinderen Iris en Mart tot troost zijn bij het grote gemis.

Ds. Ignace Frénay