Preek zondag 28 juli 2013

Lezen: Genesis 18:20-33 en Lucas 11,1-13

Als je vroeger priester wilde worden, waren de opleidingen er al vroeg bij. Zo ging je als jongetje van twaalf al naar het klein-seminarie. Moederziel alleen, ver van huis, haard en vrienden, moest je je maar zien te redden in een wildvreemde omgeving. Een van die jongetjes waagde het om in de tuin een pater aan te spreken die in z’n gebedenboek aan het lezen was. “Stil! Ik bid!”- snauwde deze hem toe. Nou, als dat bidden is, dacht hij, dan maar geen priester.

Want hoewel bidden inderdaad de stilte nodig heeft, past een bestraffende toon totaal niet bij de innerlijke houding die het gebed vraagt. We hebben het daar vorige week al over gehad: over de innerlijke ruimte die je in jezelf kunt maken door het gebed. Het stil gebed, daar ging het toen om, als tegenwicht tegen drukte en activisme. “Het beste deel” koos Maria, omdat het gebed iets is wat altijd beschikbaar is, je tot je centrum brengt, tot God. Door de innerlijke stilte geef je God de kans om tot je te spreken.

Maar het gebed heeft meer kanten: zo heeft ieder mens het nodig zichzelf uit te spreken, woorden te geven aan z’n nood, z’n verlangen. En dat is nog niet zo eenvoudig. Vandaar dat de leerlingen van Jezus vragen: Heer, leer ons bidden zoals ook Johannes zijn leerlingen heeft geleerd.

Waar staat dit hoofdstuk? Wat gaat eraan vooraf, en wat volgt er? Lucas beschrijft het levensverhaal van Jezus als een opgang naar Jeruzalem. Zijn evangelie is een reisverhaal. Maar hier wordt de reis even onderbroken. Op deze plek, waar het over het gebed gaat, staat Jezus stil, en gaat in op de vraag van z’n leerlingen. “Heer, leer ons bidden.” Konden ze dat dan niet?

Natuurlijk wel, maar ze wilden leren bidden zoals Johannes dat had gedaan. Johannes was de voorloper van Jezus, en in zijn boodschap stond de komst van het Koninkrijk centraal. En wat blijkt: ook in het gebed dat wij kennen als het Onze Vader (volgens de versie van Matteus) gaat het om dat Koninkrijk.

Om meteen maar een wijd verbreid misverstand te noemen: het gaat dus niet om het indienen van een wensenlijstje, ook al zijn er kerken, vooral in Amerika, die dat juist wél propageren. Zo zeggen ze bijvoorbeeld dat je niet alleen moet bidden om een auto, nee, je moet er meteen ook het merk en het typenummer bij noemen. Dat scheelt God een hoop gezoek.

Wie dat doet maakt van God een soort Sinterklaas. Opmerkelijk in de verhalen van vandaag is juist dat het gebed niet gericht is op het eigen heil maar op dat van een ander. Abraham bidt niet voor zichzelf, maar voor Sodom. Zelfs als er maar tien rechtvaardigen over zijn, zal God de stad niet vernietigen. God houdt dus rekening met de gerechtigheid van de stad, Hij kan zijn oordeel opschorten en aanpassen. Jammer dat zelfs die tien er niet te vinden zijn, het aantal dat nodig is om een dienst te houden.

Wat God op Sodom tegen heeft, is de manier waarop met gasten en met vreemdelingen wordt omgegaan. En zoiets moet met wortel en tak worden uitgeroeid, daar mag je zelfs niet naar terugkijken, zoals de vrouw van Lot later merkt. Abraham neemt het op voor de stad; hij ziet nog kansen, hij ziet nog mensen – hoe weinig ook – die een wending zouden kunnen geven aan het noodlot. Helaas, ze zijn er niet, en God straft de stad.

Nu kunnen wij daar nog maar moeilijk mee overweg, met een straffende God, maar wat in het Oude Testament ‘straf van God’ wordt genoemd, is in feite niets anders dan de consequentie van het eigen wangedrag. Het kwaad straft zichzelf, zo simpel is het.

En in het evangelieverhaal legt Jezus uit wat bidden is aan de hand van een heel simpel voorbeeld: iemand heeft brood nodig voor een onverwachte gast. Ook hier wordt uitgelegd wat bidden is: je vraagt iets voor een ander. Als iedereen dat zou doen, dan hoefden we niet eens meer voor onszelf te bidden. Dan zou het Koninkrijk van God zichtbaar worden in de manier waarop we elkaar het leven gunnen. Op de manier van vrienden, en zoals God zich een vriend toont. Niet voor niets gebruikt Jezus juist dat beeld als hij uitlegt wat gebed is. Ik ga nu wat meer in detail in op dat gebed, op het Onze Vader, ook al staat ‘onze’ alleen bij Matteus.

Gods naam moet worden geheiligd. Wat betekent dat? Dat betekent dat er niets of niemand boven God gesteld mag worden: geen macht, geen geld of goed, geen bezit of belang. Wie God boven alles stelt, krijgt ongetwijfeld ruzie met machthebbers die zichzelf het belangrijkst vinden, die als een god vereerd willen worden, zoals dat het geval was met de keizers in het Romeinse rijk. Wie daar niet aan meedeed, werd vervolgd. ‘Gods naam heiligen’ betekent bij Lucas daarom hetzelfde als: getuigen van je geloof, martelaar zijn.

úw Koninkrijk kome úw Koninkrijk, dat is deze aarde zoals God die in gedachten had vanaf den beginne: een plek voor iedereen, van vrede, van geluk. Wie voor dát Koninkrijk bidt, is daarmee zelf al bewoner van dat Koninkrijk geworden, verplicht zich tot leven alsof het al zover is.

De rest van het gebed laat dan zien hoe het Koninkrijk er uit ziet:

- dat er brood is van dag tot dag, kortom: dat we ons geen zorgen maken voor wat verder weg ligt dan de volgende dag. Aan Gods hand redden we het wel.

- verder: dat wie schulden hebben weer een nieuwe kans krijgen, makkelijk gezegd in het algemeen, maar stel dat je een pedofiele broer hebt, moet je dan de familiebanden verbreken? Leest u Trouw van gisteren, waarin die vraag aan de orde komt.

Dan komt het dichtbij. Hoe ga je om met ex-gevangenen, met mensen die door eigen schuld een puinhoop van hun bestaan hebben gemaakt?

En toch: zoals wij met die mensen omgaan, zo gaat God met ons om. Zoals wij vergeven, - dat is: een nieuwe kans geven, - zo vergeeft God ons, elke dag weer. Wie zo leeft, heeft begrepen hoe dat Koninkrijk van God er uitziet.

- En dan nog dat vreemde zinnetje: breng ons niet in beproeving. Betekent dat dat God er de oorzaak van is dat wij beproefd worden? Dat gaat er bij mij niet in. Ik leg het maar zo uit: als wij leven vanuit de nieuwgeboden kans, laat ons dan vooral niet omzien naar wat geweest is, laat ons standvastig zijn in die nieuwe houding die wij leren door zo te bidden.

Het Onze Vader is dus, hoe kort ook, een complete handleiding voor het Koninkrijk, het is de bril waardoor wij de nieuwe werkelijkheid zien die al tevoorschijn komt in het oude. Onze gewone bril is daarvoor ongeschikt, die laat ons meestal niet verder kijken dan onze eigen neus lang is. Ik eindig daarom met een gedichtje, dat ik vanaf deze plek al vaker heb gelezen,

Ik vroeg om Kracht... en ontving moeilijkheden om me sterk te maken.
Ik vroeg om Wijsheid... en ik kreeg problemen om op te lossen.
Ik vroeg om Moed.... En ik kreeg obstakels om te overwinnen.
Ik vroeg om Liefde... En ik kreeg mensen op mijn weg die ik kon helpen.
Ik vroeg om Gunsten... En ik ontving kansen.
Ik kreeg Niets wat ik wilde... Maar ik ontving ALLES wat ik nodig had.