Ester

Ester - Preek tijdens de dienst met Jong en Oud op 1 februari 2015

Lezen: Psalm 43 / het boek Ester / Lucas 14:7-14


God, gij zijt niet te rijmen met het lot!
Achter al wat geschiedt blijft gij verscholen.
Al wat geschiedt – , gij hebt het niet bevolen.
Leven is wat gij wilt en niet de dood.

Niemand kan mij vertellen hoe gij heet.
En toch, uw naam gebeurt en is geboren ...
Ik vind U in de doolhof, niet tevoren,
maar achteraf. Daarom: wie weet, wie weet ...

Want ook de twijfel kan U heilig zijn
en schroom verhindert ons U uit te spreken.
Wij lezen Uw verhaal, uw taal en teken
zal door de nacht heen ons geleide zijn.

(Willem Barnard)


Ik zet een keppeltje op. Uit solidariteit. En als protest tegen anti-semitisme. Ik kan dat hier doen zonder gevaar, - neem ik aan. Als ik in Amsterdam met een keppeltje op zou lopen, zou ik grote kans lopen uitgescholden of bespuugd te worden. of de Hitlergroet te krijgen. Eén troost: niet alleen Joden maar ook meisjes, vrouwen, gehandicapten, homoseksuelen en andere passanten worden vaak uitgescholden of nageroepen door allochtone hangjongeren. Overigens overkomt vrouwen met hoofddoekjes en een Islamitische achtergrond precies hetzelfde, maar dan door "echte" en blanke Hollanders.

Maar de eeuwen door is het anti-semitisme toch wel de grootste schandvlek op de menselijke geschiedenis. Het is eeuwenoud, en dateert echt niet van Nazi-Duitsland. Hoewel we daar natuurlijk wel het absolute dieptepunt zien van waar mensen toe is staat zijn – de hel op aarde. Hoe ouder ik word, des te meer het me raakt; en ik begrijp er steeds minder van. Dat mensen op grond van uiterlijke kenmerken gediscrimineerd worden, op één hoop gegooid, vernederd en bespuwd. En waarom?

Er is maar één antwoord: protest! Jan Sikkema uit Warffum, deze week overleden, overkwam het volgende: op een avond in september 1942, juist voordat de avondklok inging keerde hij per fiets huiswaarts. Toen hij de Torenweg insloeg stond er tot zijn verbazing een auto. Het was een van een garagehouder uit Winsum. Naast de bestuurder zat een Winsumer politieman van wie iedereen in de streek wist dat hij 'fout' was. Ze komen voor Van der Hal, dacht Sikkema verslagen. Hij kende het Joodse gezin van jongs af aan. De twee kinderen uit dit slagersgezin had hij zien opgroeien. Het meisje, de dertienjarige Goltje kwam bijna dagelijks bij zijn ouders over de vloer. De politieman ging het huis binnen. Niet lang daar na kwam moeder Van der Hal totaal overstuur uit huis. Ze jammerde hartverscheurend en liet zich wegvoeren door de politieman. Goltje liep ernaast, ze probeerde haar moeder te troosten. 'Stil moar moeke, zei ze, ze doun joe niks. Want ik bin bie joe.' Ze stapten in de auto, Jezaija en Bertha van der Hal-Dalsheim met hun kinderen Goltje en Jozef. Ze kwamen niet meer terug', Alle vier zijn ze in Auschwitz vermoord.

Het was voor Jan Sikkema het moment waarop hij besloot in het verzet te gaan. Een keerpunt in zijn leven. Gisteren, tijdens de uitvaartdienst, heb ik een lijn getrokken van deze gebeurtenis naar het verhaal van Mozes en het brandende braambos, in Exodus 3. Mozes – tot op dat moment een gewone schaapherder, krijgt te horen dat God het klagen en roepen van zijn volk heeft gehoord, dat hij de onderdrukking door Farao niet langer neemt, en dat Mozes leiding moet geven aan het bevrijdingsproces. Ik zie hier een parallel met wat Jan Sikkema is overkomen: ook hij hoorde het hulpgeroep, en begreep onmiddellijk dat hier iets gebeurde wat het daglicht niet kon verdragen, iets wat vroeg om verzet, omwille van de waarheid en de waardigheid van de mens.

De boodschap hiervan is: Wij zijn zélf Gods ogen en oren, en Jan Sikkema betrad op dat moment heilige grond, de heilige grond van het bedreigde leven dat uiteindelijk zou eindigen in de vernietigingskampen. Daar zette hij zich voor in, ervan overtuigd dat niet de verraders het bij het juiste eind hadden, maar juist degenen die zich verzetten tegen het onmenselijke regime. Hij kwam op voor menselijkheid, zoals God opkomt voor menselijkheid en bevrijding. Hij wás er voor de mensen, zoals God er is voor de mensen daarom luidt zijn naam: IK BEN ER, VOOR JOU.

Maar waar was God in Auschwitz? Het is de grote vraag in de theologie sinds de tweede wereldoorlog; waar was God, die liefdevolle God? Machteloos? Afwezig? Mijn antwoord zou zijn: in elk slachtoffer van de Nazi-terreur werd Jezus opnieuw gekruisigd. Maar tegelijkertijd: in elke verzetsdaad stond Hij ook weer op. Overal waar mensen het opnemen voor elkaar, en hun stem verheffen tegen het kwaad, daar spreekt God zelf tot de mens.

Of de mens luistert – dat is de vraag. Wij hebben de vrijheid niet te luisteren, wij hebben de vrijheid onszelf verheven te voelen boven anderen. Maar in het Koninkrijk van God hebben dezen geen plaats. Daar is de eerste plaats voor wie achteraan stond, wie vertrapt werd, en schreeuwend werd afgevoerd naar de gaskamers. –

Afgelopen dinsdag was het 70 jaar geleden dat het concentratiekamp Auschwitz werd bevrijd. 95-jarige Roman Kent: Wij overlevenden willen niet dat ons verleden de toekomst wordt van onze kinderen. En als elfde gebod stelde hij voor: Wees nooit een omstander. en een ander zei: wij herdenken met als doel: nooit meer antisemitisme, maar de angst is groot, omdat er steeds méér anti-semitisme komt.

Hoe hebben de joden het al die eeuwen volgehouden? Dat is toch een wonder op zich – dat alle pogingen om ze uit te roeien zijn mislukt. Ze hebben het onder andere volgehouden door hun humor, en door elkaar verhalen te vertellen.

En dan kom ik nu eindelijk bij het boek Ester. Het wordt straks, in het tweede gedeelte van de dienst, uitgespeeld. Ik heb u gevraagd het boek alvast te lezen, maar voor velen waren de slothoofdstukken te zwaar: werd de vijand hier niet met gelijke munt terugbetaald? Ook de pan in gehakt? Dat strijkt ons tegen de haren in.

Maar het boek Ester moet je lezen als een manier om te overleven in een vijandige wereld. Als je elkaar een dergelijk verhaal vertelt, dan doe je dat om het vol te houden, om de vijand – dat eeuwige anti-semitisme, belachelijk te maken. Het boek Ester is een satire, een parodie op de macht. En in een parodie wordt alles omgekeerd, op z'n kop gezet. Het is een soort carnaval. Koningin Vasti eruit – Koningin Ester erin, Haman eruit – Mordechai erin. En degene die de joden zouden uitroeien, krijgen een koekje van eigen deeg. De koning, Ahasveros, is een grote onbenul, een speelbal van de omstandigheden. Alles draait om hem heen, en gaat langs hem heen.

Wie is zíjn tegenspeler? Wie is de ware koning? Is dat God? Maar die wordt in het hele verhaal niet genoemd! Hij blijft verborgen. Zoals Hij voor ons verborgen blijft, maar niettemin herkenbaar is in de strijd voor waarheid en recht. Zijn ogen, zijn oren, heeft Hij aan ons uitgeleend. Zijn stem – onze stem, als wij opkomen voor wie geen stem meer heeft, voor wie niet gehoord wordt en niet gezien. De laatsten zullen de eersten zijn, de wereld staat op zijn kop: zo ziet Gods nieuwe wereld eruit: de machthebbers vergaat het lachen, wie zaaide in tranen, keert lachend terug. En daarom is het boek Ester helemaal geen somber boek, het is een feestboek. Want wie het laatst lacht, lacht het best!


En hier het prachtige liedje van Claudia de Breij, tijdens de dienst gespeeld en gezongen door Maud Kleine: http://1drv.ms/1Epa5Mz