Preek van de Leek

Door Romke Visser, 7 MEI 2017 Centrumkerk Winsum

De dominee kwam voorbij… aanloop naar deze preek van de leek

Vorig jaar op 4 mei deed ik mee aan het Project Open Joodse Huizen en mocht ik hiervoor ook aandacht vragen tijdens de viering in deze kerk, voorafgaande aan de dodenherdenking bij het centrale monument. De geschiedenis van ons gezin is verweven geraakt met de joodse familie De Vries die ons huis heeft laten bouwen en er via een winkel van sinkel met enige moeite het hoofd boven water hield. Niet lang daarna kwam uw dominee, Ingace Frenay, aanwezig tijdens een van mijn vertellingen op 4 mei in ons huis, op bezoek met de vraag of ik de eerste preek van de leek in uw kerk wilde verzorgen. Ik hoefde daar niet lang over na te denken. Hij en ik hebben elkaar na het overlijden van onze zoon Ids verschillende malen ontmoet, vonden elkaar in het gesprek over geloof, humanisme en het verwerken van verdriet en teleurstellingen. En dat was niet alleen ernstig, want er klonk regelmatig een schaterlach. Ja, dat kan als je het samen hebt over de inspiratie die je putten kunt uit het leven midden in een gemeenschap, een mooie gemeenschap, waarin de diverse gezindten elkaar goed kunnen vinden, als het erop aan komt.

Dat hebben mijn levensgezel Maaike, onze oudste zoon Jelle, de dierbaren om ons heen en ik ook ondervonden en we ondervinden dat nog dagelijks. Ids, een getalenteerde keeper, belandde in de jeugdafdeling van de VV Winsum in een vertegenwoordigend elftal, B1. En dat betekende, ik moet het als oud-Hunsingo-er toegeven, dat je dan in een team van overwegend Viboa-spelers komt, die vaak behoren tot uw geloofsgemeenschap. En toen we zo pijnlijk afscheid van hem moesten nemen, bleek dat een geluk bij een ongeluk. Want wat hebben we een steun van velen van u ontvangen. Zo is het heel bijzonder dat de dominee voorbij komt, met de paaskaars, nadat hij met jongeren bloemen bij Ids’graf heeft gelegd. Het is bijzonder dat je met Ids’ teamleider, Jannes de Boer, zijn teamgenoten en hun ouders je verdriet kunt delen en het dan op een hele prettige manier kunt hebben over de ernst des levens en hoe je daar dan vanuit diverse achtergronden mee omgaat.

Daarom heb ik geen moment getwijfeld toen uw dominee mij vroeg, sta ik hier nu midden in uw geloofsgemeenschap en mag ik preken… Dat ervaar ik als een grote eer en benut deze kans om u te danken voor het vertrouwen en de vele blijken van steun die we de afgelopen jaren na het overlijden van Ids van u hebben ontvangen.

Wat voor mij van waarde is vanuit mijn vrijzinnig hervormde achtergrond

Mijn dooptekst is Psalm 105, vers 8 “Hij gedenkt voor eeuwig van zijn verbond”. Op 15 juli 1962 droeg mijn tante Geertje Visser, de oudste zus van mijn vader, mij naar het doopfont in de Petruskerk in Nijmegen. Mijjn beppe, Kee de Vries, hield dat nauwlettend in de gaten. Symbolisch voor de twee zielen in ons gezin: de zware klei en geloofswereld van Hâllum en Marrum boven Leeuwarden, het socialisme van de Stellingwerven waar niet Jezus Christus, maar Domela Nieuwehuis als “ús ferlosser” werd gezien. Toch ging dat goed samen in ons gezin. Mijn vader deed belijdenis net voor het huwelijk met mijn moeder, voelde zich thuis in die waarden van zijn schoonfamilie die de vrijzinnigheid was toegedaan en ook “doorbrak” naar de PvdA. Die lijn werd in ons gezin voortgezet. Wij waren Nederlands Hervormd, zoals de meeste mensen om ons heen, maar moesten daar dan altijd wel bij zeggen dat we vrijzinnig waren, al wist ik niet wat dat betekende. Maar we waren ook sociaaldemocraten, humanistisch georiënteerd. En we beleefden in Nijmegen, toen nog door en door Rooms (nu Havanna aan de Waal), de verzuiling heel bewust. We hadden daardoor het gevoel anders te zijn: vrijzinnig tussen overwegend strengere hervormden en gereformeerden, sociaaldemocraten in een overwegend conservatief stemmende Philipsbuurt (mijn vader werkte 40 jaar voor deze firma) en ook nog eens Friestalig.

Naast dit warme gezin, vol verhalen en discussie over eigenlijk alles, heeft de P.C. Jacobusschool me in vele opzichten gevormd. Hoofdmeester Bemer domineert mijn herinnering: geheim lid van de PvdA (wist ik via mijn vader die penningmeester was geweest en daardoor hadden we telefoon), NCRV-gids op tafel, want juffrouw Hiddink, streng in de leer, mocht niet twijfelen over zijn christelijke gezindheid. Een degelijk schoolhoofd, direct werkzaam onder het kleine schoolbestuur waarvan de organist en collega van mijn vader bij Philips, meneer van Veldhuizen, voorzitter was. Een begenadigd verteller, zoals de meeste meesters en juffen dat waren. Voor het vilten bord werd de bijbelse geschiedenis verteld, met verve en kleur. Ik zie nog de papieren versie van de berg Golgota, wat te groot en te zwaar om goed te blijven hangen, naar beneden vallen, wij lol natuurlijk, en hoe juffrouw Hiddink die onverstoorbaar opraapte zonder haar verhaal te onderbreken. En voor mij is de berg Golgota letterlijk in beton gegoten, want op ons jaarlijkse bezoek aan het Bijbels openluchtmuseum in de Heilig Landstichting, vaste prik, net als ons bezoek aan het Openluchtmuseum in Arnhem en het Oorlogsmuseum in Overloon, werd mijn beeld van het heilig land gevormd. Veel daar was met beton gemaakt, goedkoop en plooibaar materiaal, maar voor ons was het net echt allemaal en konden we deze geheugenplaats met de bijbelse geschiedenis en het lijden van Christus verbinden. We zaten dus vol verhalen, mede dankzij die degelijk opgeleide, ervaren leerkrachten die zo hun kennis en waarden overdroegen.

Dat ging ook vaak met behulp van schoolplaten. Wat bewonderde ik die vertelkunst, waarin vooral meester Bemer een grootmeester was, of het nu om de bijbelse of gewone geschiedenis ging, liefst ontspannen zittend op het hoekje van zijn tafel. Hij vertelde over zijn oorlogservaringen en onderduiken in Beverwijk, alsof het gisteren gebeurd was. En zijn verhalen bij de schoolplaten leken spontaan bij hem op te komen. Later toen ik op de Pabo in Assen werkzaam was, overigens van oorsprong ook een hervormde kweekschool, ontdekte ik dat er bij elke plaat een stevige handleiding zat, compleet met een uitgewerkt verhaal. Maar dat doet aan zijn meesterschap als verteller niets af en zo is hij voor mij, met andere rasvertellers op het gymnasium en op de katholieke universiteit, een inspiratiebron gebleven.

Het verzuilde Nijmegen bestond nog. Naast onze Jacobussschool stond s de Roomse Jenaplanschool, ferm bestierd door zuster Madeleine. Moesten we Kinderpostzegels verkopen? Haar leerlingen gingen steevast een half uur eerder uit, zodat ze ons voor waren. Dat onderstreepte voor ons nog eens dat “die Roomsen” niet te vertrouwen waren… Maar ja, onze protestants-christelijke adressen stonden pal en dus het kwam goed. De eerlijkheid gebiedt echter om toe te geven dat we bij menig Rooms adres ook nog het nodige verkochten, want zuiderlingen zijn royaal en niet benepen in de omgang met anderen. Sneeuwbalgevechten met leerlingen van de Roomse school. In de zesde klas spreekbeurten houden over de Tachtigjarige Oorlog, ons heldenverhaal. Ik sprak over Maarten Luther en haalde er een tien voor, als een soort voorbode van mijn latere studie. We hadden het gevoel een beschaafd christelijk eilandje te zijn omgeven door een Roomse zee. Het gaf ons een gevoel van trots en verbondenheid. Nu kijk ik daar wat hoofdschuddend op terug, op de uitwassen daarvan, verbonden met een gevoel van superioriteit. Maar ik kijk er vooral met dankbaarheid en mildheid op terug. Het lied van de week, noest geoefend in de klas, om beurten naar de juf of de meester die tekst voordragen, het lied zingen samen in de hall van de school, keurig in klassenrijen voor het podium waar meester Bemer, geen beste zanger overigens, het zingen leidde met meester Augustinus op het harmonium. De geur van mandarijnen bij de kerstviering, het toneelspel daarbij, waar ik dan een Romeinse soldaat mocht spelen die namens de keizer de Joden opriep zich te gaan melden bij het geboortedorp…

Als ik er zo op terugkijk is in die tijd en sfeer de basis gelegd voor mijn verdere ontwikkeling. Ik was geboeid door de klassieke talen, de geschiedenis van de oudheid, maar dus ook de geschiedenis van de jaren tussen de twee wereldoorlogen, het fascisme en de Duitse bezetting, waarover er bij ons thuis aan tafel veelvuldig werd gesproken. Dat ik die thema’s in mijn studie geschiedenis, aan de Katholieke universiteit, kon verbinden en er lang onderzoek naar heb mogen doen, ervaar ik als een groot voorrecht. Ik heb ook veelvuldig en langdurig in Rome mogen verblijven, waar ik verschillende dierbaren, vandaag in de kerk aanwezig, heb leren kennen. Ik kon zo mijn achtergrond verbinden met mijn werk, schreef er het nodige over, maar bleek toch vooral een verteller.

Ruim 15 jaar sprak ik door het hele land over Mussolini en zijn “tweede Romeinse imperium”, de gróte geschiedenis; eenmaal in Winsum gekomen en uit de wetenschap gestapt, kwam ik met de kleine geschiedenis in aanraking. Dankzij mijn buurman Henk Lijnema ontvingen we de originele foto’s van de joodse familie De Vries in wier huis wij wonen en nu vertel ik daar ook al weer zo’n 15 jaar over. Het kunnen verbinden van het grote historische verhaal met dat van het leven van mensen in deze kleine gemeenschap, vroeger én nu, is het mooiste wat er is.

Het verbinden van deze verhalen aan waarden die ten grondslag liggen aan gemeenschapsleven, solidariteit, zorg voor elkaar, samen pal staan voor de zaken die via vrijwillige inzet overeind worden gehouden. Ik heb de kracht daarvan kunnen ervaren in mijn jaren als directeur van De Blauwe Schuit, waarmee ik ook al veelvuldig in aanraking kwam met leden vanuit uw geloofsgemeenschap. En ondervond dat ik me als humanist en sociaaldemocraat goed met hen kon verbinden, vanuit groot respect voor elkaar en de behoefte om vanuit levensbeschouwing bij te dragen aan de leefbaarheid en de zorg voor elkaar, ook voor diegenen die zich als vluchteling bij ons vestigen. We mogen trots zijn op onze gemeenschap.

Via het Pabo-onderwijs, waar ik als historicus en lerarenopleider ontzettend veel geleerd heb, ik kom mijn studenten van toen nu als jonge dertigers nog wel eens tegen bij mijn gastlessen, kwam ik terecht in de politiek en bij de post. In beide beroepen draait het voor mij om verbinding en aandacht voor elkaar, het respectvol omgaan met verschillen en vanuit overtuiging een steentje bijdragen aan een humane samenleving. Laatst sprak iemand me aan, die me al jaren als postbode langs zijn huis ziet komen en die zei: “Romke, hoeveel kilometers heb je niet gelopen als postbode? Is het niet jouw versie van de Compostella-tocht?”. Dat was een rake observatie, want op mijn rondes, nu zo’n 6000 kilometer in totaal, heb ik veel van me kunnen afzetten, verwerken en kunnen herstellen van soms pittige ervaringen in mijn persoonlijke en politieke leven. En liep ik toch denkend over het verleden de toekomst in…

getuigschrift“Wat de toekomst brenge moge, mij geleidt des Heren hand”
Met deze tekst, prominent aanwezig op het getuigschrift van voldoend genoten Lager onderwijs dat ik ontving, verliet ik de protestants-christelijke Jacobusschool en ging naar het openbare Stedelijke gymnasium. Het geloof had ik toen al achter me gelaten, maar nam de vrijzinnige hervormde achtergrond mee, die zo verbluffend mooi aansloot bij het humanisme dat in mijn verdere vorming en werkzame leven zo centraal heeft gestaan. Toen ik uw dominee aangaf dit prachtige lied met de tekst van Jacqueline van der Waals graag met u te gaan zingen, wees hij me erop dat het een best zwaar lied is dat vaak bij uitvaarten wordt gezongen. Dat wist ik eigenlijk ook wel, want bij de diensten waarmee we in het Friese Hâllum eerst afscheid namen van mijn beppe Kee en later van mijn pake Jehannes stond dit lied ook prominent op de rol. Dat verklaart waarom ik er persoonlijk een band mee heb. Voor mij heeft het een andere lading gekregen: het is een lied dat spreekt van vertrouwen in je kernwaarden, of je die nu verbindt met een God of in mijn geval met het humanisme, als je de toekomst open en vanuit levenskracht tegemoet wenst te gaan. Daarbij ervaar ik dan de geschiedenis, de familietraditie en de humanistische canon als een belangrijke steun in de rug. Je kunt er altijd op terugvallen en er inspiratie uit putten. En zo heb ik dan op mijn manier ook invulling gegeven aan mijn dooptekst “Hij gedenkt voor eeuwig van zijn verbond”.

Ik ben die Hij niet, laat staan dat ik eeuwig ben. Ook ik ben maar een zandkorreltje op het strand van de geschiedenis, waarmee ik Dries van Agt citeer. Maar ik voel me wel onderdeel van een lange traditie van gedenken en herdenken, van wat van waarde is en blijven moet, met een opdracht om die waarden over te dragen en betekenis te geven in mijn leven, als politicus en bestuurder, als postbode in verbinding met vele mensen, en als beschouwend mens dat de geschiedenis ervaart als een soort godsdienst voor leken, een bron van kennis en zelfkennis, inspiratie en verbinding met anderen, ongeacht hun achtergrond, omdat er zoveel waarde en waarden in schuilen. Dank dat ik van mijn waarden voor u heb mogen getuigen.