Preek 17 mei 2015

Lezen: Handelingen 1:15-26 en Johannes 17,11-26

Als in een gezin ook de laatste ouder overlijdt, dan ben je wees. Wij kennen dat woord vooral in combinatie met weeshuis en weeskinderen, maar ook als je 70 bent word je wees, als je je moeder verliest. Dat geeft een gevoel van verlatenheid: het centrum van het gezin is weg, de plek waar je allemaal nog samenkwam, de verjaardag van moeder, oma, overgrootoma waar je elkaar nog één keer per jaar zag. Wat overblijft zijn de begrafenissen van andere familieleden, een soort reünie, waarbij iedereen zegt: we zouden elkaar toch eigenlijk vaker moeten zien. Dat gebeurt! Bij voorbeeld bij families die elk jaar een familiedag organiseren, "in de geest van de overledene".

Nou is iets dergelijks ook aan de hand na Jezus' Hemelvaart. Z'n aardse leven zit er definitief op – hij is overgegaan naar het domein van God, waar Hij ook vandaan kwam. Wat is dat: die hemel, dat domein van God? We weten inmiddels dat dat niet hoger is dan de blauwe luchten, want boven de hemel zijn planeten, sterren, en een oneindig heelal, waarin wij eenzaam ronddraaien, overgelaten aan ons lot. Of toch niet?

Laat ik het zo zeggen: het hangt ervan af hoe je kijkt. Zie je het als toeval, als lot, of als een groot en geniaal concept, waarin uiteindelijk alles met alles samenhangt? Is alles zinloos, of is er ergens ook nog een zin in te ontdekken? Met die vraag, met die strijd, zitten veel mensen, ik in ieder geval wel, gemangeld als ik me voel tussen de nieuwsberichten over wreedheden waartoe mensen in staat zijn.

Is er dan misschien een verschil tussen gelovigen en niet-gelovigen? Als ik de vraag zo stel – en zo wordt hij vaak gesteld, betekent het dat er een helder onderscheid is: je gelooft, en hoort dan al dan niet bij een kerk, of je gelooft niet, en dan hoor je sowieso niet bij een kerk. Maar zo eenvoudig ligt het vandaag de dag niet! Ook gelovigen twijfelen, en ook ongelovigen geloven vaak wel dat er Iets is. En heus niet àlle kerkmensen weten precies hoe alles in elkaar zit.

De Tsjechische theoloog Tomas Halík heeft een prachtig boek geschreven met als titel: Geduld met God. En het gaat over twijfel als brug tussen geloven en niet-geloven. Eigenlijk, zegt hij, is twijfel interessanter dan zekerheid. Want met al die zekerheid poets je de vragen weg waar mensen mee zitten, en neem je ze dus niet serieus. De twijfel creëert een tussengebied, tussen zekerheid en onzekerheid in, tussen vraag en antwoord. Het geeft je de ruimte om je eigen antwoord te zoeken, in alle voorlopigheid. Een van de vragen die hij zich stelt is de volgende: Waar is God wanneer er geen liefde is, als er slechts pijn, zonde, dood en lijden is? En zijn antwoord is dan: Daar is Hij in het geduld van het geloof, en in de hoop van degenen die zich niet laten overheersen door het kwaad. Dáár is God – zegt hij. In het geduld van het geloof en in de hoop van degenen die zich niet laten overheersen door het kwaad.

En dan kom ik nu bij het evangelie van Johannes. Want daar zegt Jezus eigenlijk precies hetzelfde. Jezus bidt dat geen van z'n leerlingen verloren gaat, Hij bidt niet dat God ze uit de wereld wegneemt, maar dat Hij ze wil beschermen tegen het kwaad. Want wie zich laat overheersen door het kwaad, wordt maar al te gemakkelijk meegetrokken in de kring van het kwaad, bijvoorbeeld door het verlangen naar wraak en vergelding, of door onverschilligheid – want dat kan net zo dodelijk zijn.

Maar wie – net als Jezus – is overgegaan naar het domein van God, naar de hemel dus, die zal genoeg geloof, hoop en liefde hebben om zich niet te laten meevoeren in de duivelskring van het kwaad. Die zal altijd proberen het goede te zoeken en te doen, en niet de moed verliezen door de schijnbare alomtegenwoordigheid van het kwaad.

Kunnen we dat? Áls we het kunnen, is het omdat we een kracht voelen, die we als het ware niet aan onszelf te danken hebben, iets wat ons boven onszelf doet uitstijgen. En zo kunnen we de wereld aan. Onze wereld is namelijk wél de wereld van God, hoe negatief we er ook tegenaan kijken; hij is door hem gewild, aan ons gegeven. En het geloof laat ons het visioen zien dat God zelf voor ogen had toen Hij deze wereld schiep, niet alleen toen, lang geleden, maar elk moment van ons bestaan, door zijn geest. Dáár laat Jezus ons naar uitzien, in dit indrukwekkende gebed voor wie na Hem komen. Hij weet als geen ander hoezeer het kwaad ons beheerst. Hij is er zelf aan doodgegaan.

Maar Hij is er niet aan onderdoorgegaan, omdat wie Hij toen was dóórleeft, tot op de dag van vandaag. Niet meer op de aardse manier, maar op de manier van de hemel: een werkelijkheid niet zozeer hoger dan de blauwe luchten, als wel diep in ons – daar waar ons eigen bestaan raakt aan het bestaan van God. Dát besef is Jezus ons komen brengen: die oorspronkelijke eenheid van mens en God, die we verloren zijn door het kwaad, maar die dankzij Hem is overwonnen.

Hoe? Doordat Hij als geen ander die eenheid van God en mens voorleefde, wás, een eenheid die hij ons toe bidt, en die wij ook onderling kunnen ervaren. "Laat hen allen één zijn" bidt Jezus, "zoals u in mij bent, en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn." En in die eenheid van God en mens vinden wij ook de eenheid met elkaar. Die opdracht hebben wij daarom: in elk mens Christus te zoeken, - zelfs, of juist in de mens die is afgedwaald door het kwaad.

Dit testament van Jezus, want dat is het, staat aan de basis van de kerk. Dat is de familie die weer bij elkaar komt nadat de erflater is heengegaan. In dit geval: na Hemelvaart. Hij is vanaf nu op een andere manier met ons verbonden, namelijk door zijn Geest. De Geest is van de drie-eenheid Vader, Zoon en Heilige Geest een beetje een ondergeschoven kindje; maar zijn, of háár werkzaamheid is overal te zien waar mensen geraakt zijn door de geest van Jezus,en willen leven in zijn geest. Paulus zegt het al tegen de Grieken. In een van zijn beroemde toespraken zegt hij: Het was Gods bedoeling dat we hem zouden zoeken en hem al tastend zouden kunnen vinden, aangezien hij van niemand van ons ver weg is. Want in hem leven wij, bewegen wij en zijn wij. "Uit hem komen ook wij voort." Kortom: een God die nabij is, en ons niet overlaat aan de grillen van het lot. Altijd is hij ons nabij.

Ik eindig met een gedicht van Willem Bernard:

God, gij zijd niet te rijmen met het lot!
Achter al wat geschiedt blijft gij verscholen.
Al wat geschiedt – , gij hebt het niet bevolen.
Leven is wat gij wilt en niet de dood.

Niemand kan mij vertellen hoe gij heet.
En toch, uw naam gebeurt en is geboren ...
Ik vind U in de doolhof, niet tevoren,
maar achteraf. Daarom: wie weet, wie weet ...

Want ook de twijfel kan U heilig zijn
en schroom verhindert ons U uit te spreken.
Wij lezen Uw verhaal, uw taal en teken
zal door de nacht heen ons geleide zijn.