Preek 25 januari 2015

Lezen: I Sam. 3:1-10 en Mc.1:14-20

"Er klonken in die tijd zelden woorden van de HEER en er braken geen visioenen door. " Zo begint het verhaal van de roeping van Samuel. Het is zo'n 2500 jaar geleden geschreven, maar volgens mij geldt het nog steeds: "Er klinken in onze tijd zelden woorden van de HEER en er breken geen visioenen door. " Jammer? Of niet? Wij horen Gods stem toch niet? En áls Hij wél spreekt, hóe spreekt Hij dan?

Als het via zijn gelovigen is, dan maakt me dat eerder een beetje bang: mensen die God in hun broekzak hebben zitten, en precies weten wat Hij wel en niet wil. Hoe weet je dat? – vraag ik me dan af. De deur naar fundamentalisme en fanatisme zet je dan wijd open. Ja, zeggen ze dan: dat weten we uit de Bijbel, of uit de Koran, of uit welk heilig boek dan ook. Maar u weet net zo goed als ik dat juist die heilige boeken geweldig misbruikt worden, door losse teksten en zinnen eruit te lichten, ten behoeve van het eigen gelijk. Ze moeten daarom altijd tegen het licht gehouden worden van de grote lijn, en dat is: een God die liefde is, en vanuit die liefde tot ons spreekt, in ons hart. En vervolgens zijn wij het dan ook nog eens zélf die die woorden herhalen, en we zijn er dus ook zélf verantwoordelijk voor: we mogen ons dus nooit verschuilen achter God, want ongemerkt stellen we onszelf daardoor bóven Hem.

In het verhaal over de jonge Samuel horen we hoe dat in z'n werk gaat. Samuël is een leerling van Eli, en hij woont in de tempel. Hij is daar terecht gekomen door een belofte van zijn moeder, Hanna. Hanna was heel lang onvruchtbaar, en zij gaf God, in ruil voor een kind, datzelfde kind aan Hem terug in zijn dienst. En nu is het nacht. Eli slaapt, Samuel slaapt. Dan hoort Samuël een stem; hij meent dat Eli hem roept. En dat tot drie maal toe, "Hem was nog nooit een woord des Heren geopenbaard." zoals het er letterlijk staat.

Eerste vereiste voor het verstaan van Gods woord is dus stilte, innerlijke stilte, en het scherpen van je gehoor. En vervolgens is het iemand anders, de bijna blinde Eli, die niettemin ziet dat het Gods stem was die tot Samuel had gesproken. Hij neemt hem als het ware bij de hand, en wijst hem erop dat er iets bijzonders gebeurt: God spreekt! En als God spreekt, dan gebeurt er iets. vanaf de eerste bladzijde van de Bijbel: "En God sprak: er zij licht, en er was licht." Maar wij moeten wel horen om het te kunnen zien! Dat is het innerlijke licht. Zo werkt het woord.

Daarom is het zo verschrikkelijk als dat innerlijke licht dooft, als alles duister is, en niets of niemand meer tot je doordringt, alsof je het gevoel hebt in een stolp te zitten. Dan tóch te blijven luisteren, naar die innerlijke stem, ook al laat hij op zich wachten – dat vraagt vertrouwen, dat vraagt geloof. En zolang je hem niet hoort, terugdenken aan de keren, of misschien die éne keer, dat je toch iets hebt vernomen van een roeping, om dat grote woord maar eens te gebruiken.

Roeping – iets van buitenaf - raakt aan een verlangen diep in je. Een ideaal, of het juiste moment – dat je zeker weet: dít is het – of, bij verliefdheid: dit is hem, of haar. Dat zijn keuzes die je niet kunt beredeneren, maar die je in beweging zetten, en je enthousiasme wekken. Bij Samuel duurde het tot drie keer voordat hij doorhad dat hij geroepen werd, en in het Hebreeuws wordt tot uitgedrukt in de verdubbeling van de naam: "Samuel, Samuel!" Daar wordt hij in z'n wezen geraakt, en wéét hij dat hij geroepen is bij zijn diepste naam, bij zijn diepste bestemming.

Dat is ook wat er gebeurt bij de roeping van de eerste leerlingen: Jezus gaat aan de slag met de verkondiging van Gods Koninkrijk. Hij laat zich niet tegenhouden door het slechte nieuws van de arrestatie van Johannes de Doper. Toch moet dat voor hem een geweldige schok zijn geweest. Johannes, zijn neef, hij die hem gedoopt had, en geïnspireerd werd door dezelfde Geest, deze Johannes was, net als Jezus, voor de duvel niet bang, en moest dat uiteindelijk bekopen met zijn leven. Zo gaat dat als je mensen de waarheid zegt. Het is het lot van velen die hun nek uitsteken en zeggen waar het op aan komt. Ze worden een kopje kleiner gemaakt. En tóch gaat Jezus door op het spoor van Johannes, en verkondigt het goede nieuws, het evangelie; in mijn woorden: dat er een ándere werkelijkheid is dan die van oorlog en geweld, van dood en vijandschap, en dat de weg daarheen niet de weg is van haat en wraak, maar van liefde, en overgave aan God.

Die weg maakt ons vrij, vrij van macht, vrij van alles waar we aan vastzitten, en waarvan we menen dat het zo belangrijk is. Dat is de inhoud van Jezus' boodschap, van het evangelie, en Hij gaat die weg zélf, met alle consequenties die daarbij horen, tot op de dood van het kruis. Dat weten we nog niet aan het begin van het evangelie van Marcus, hoewel het lot van Johannes z'n schaduw al vooruit werpt. In die situatie, in dat spanningsveld van blijde boodschap en boze buitenwereld, roept Jezus z'n eerste leerlingen, roept Hij óns. Op de grens van land en water. Midden in ons gewone werk.

En alsof het de gewoonste zaak van de wereld is laten de jonge vissers alles onmiddellijk in de steek, werk en familie, om hem te volgen. Ze geven nogal wat op: hun hele bestaanszekerheid zetten ze op het spel: werk en huis, inkomen en geborgenheid. En waarvoor?

Wie z'n werk verliest, verliest een stuk van zichzelf: dat gebeurt, onvrijwillig, als je ontslagen wordt, of, vrijwillig, als je met pensioen gaat. En het gebeurt ook als je een andere weg kiest, ander werk zoekt. Nou is het bijzondere dat deze vissers hun talenten kunnen blijven gebruiken, maar dan om mensen op te vissen. Het kan heel goed zijn dat ze gewoon ook vissers bleven, want verderop in het evangelie zitten ze ook geregeld in een bootje. Maar Jezus leidt ze als het ware op, om van hun werk méér te maken dan alleen een broodwinning.

Dat geldt ook voor ons: elk werk leent zich ervoor met liefde en aandacht te worden gedaan. Een mooi voorbeeld kwam ik ooit in een klooster tegen: daar zat een tamelijk eigenwijze pater met wie ik goed bevriend was. Hij wilde het liefste iconen schilderen, maar moest van de abt gaan pottenbakken. Dat gaat nu eenmaal zo als je gehoorzaamheid belooft. Hij zei me toen, en ik ben dat nooit vergeten: nu ik het werk niet mag doen waar ik van houd, probeer ik te houden van het werk dat ik moet doen. Kortom: hij omarmde wat op z'n weg kwam, verzette zich er niet tegen, want met dat verzet zou hij het zichzelf alleen maar moeilijk hebben gemaakt, en z'n medebroeders erbij.

Wie gedwongen ander werk moet gaan doen, of zelf een bezigheid moet verzinnen omdat hij geen werk meer heeft, die staat voor de grote uitdaging er wat van te maken. Zó kan hij op het spoor komen van een diepe levensvervulling.

Dat proces van loslaten maken die eerste vissers op nóg een vlak mee: ze laten hun familie in de steek. Mogelijk nog moeilijker. omdat het hier om je eigen verleden gaat, je eigen wortels. Er kunnen allerlei redenen zijn om je familie in de steek te laten: ze kunnen doordat je een hoge leeftijd bereikt hebt allemaal zijn weggevallen, ze kunnen geëmigreerd zijn, maar ook onoplosbare conflicten of misverstanden kunnen er voor zorgen dat je je familie niet meer ziet. Dat is dramatisch. En in plaats van te sippen achter de geraniums. wordt het dan de kunst om nieuwe familie te zoeken. Elders staat daar een pijnlijk voorbeeld van: Jezus krijgt te horen: uw moeder en uw broers staan voor de deur. Hij zegt dan keihard: mijn moeder en mijn broers zijn degenen die de wil van de vader doen.

Door onze roeping, door de doop, krijgen wij nieuwe familie, hier in de kerk. En net als in een gezin, is er in een kerk ook altijd wel wat. Maar hier staan wij onder het éne vaderschap van God; Hij schenkt ons aan elkaar als broeders en zusters van zijn Koninkrijk, vooruitlopend op vrede wereldwijd. Dat wij ons telkens bewust zijn van deze roeping, van dit hoge ideaal, dat wens ik ons toe voor deze dag en alle dagen van ons leven.